Er is er een jarig

Vandaag ben ik jarig. Daarom heb ik mezelf op een vrije dag getrakteerd. Ter verhoging van de feestvreugde ook een zaak waarin een verjaardag centraal staat.

Eigenlijk is die zaak niet zo feestelijk. Iemand raakt gewond in het verkeer, terwijl ze gebak ophaalt om collega’s te trakteren.  Vervolgens is de vraag of de werkgever de schade als gevolg van het ongeluk moet vergoeden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 16 augustus 2002 dat de werkgever moet betalen.

Wat was er aan de hand?

Het slachtoffer is werkzaam bij de Gemeente Utrecht. Op 3 september 1998 krijgt ze opdracht van  haar leidinggevende om gebak te gaan halen. Hij wil de afdeling namelijk trakteren op gebak.

Blijkbaar is dat nogal een boodschap. Misschien gaat het om heel veel taartjes. Of staat de chef erop dat ze bij een speciale bakkerij moeten worden gehaald, helemaal aan de andere kant van Utrecht. Hoe het ook zij: ze wordt er samen met een collega op uit gestuurd. Met een dienstauto.

Helaas krijgen ze onderweg een verkeersongeluk. En de medwerkster die hier centraal staat, raakt flink geblesseerd. Ze is arbeidsongeschikt. Daarom vraagt ze de gemeente om haar inkomensschade te vergoeden. De arbeidsongeschiktheid is immers bij het uitoefenen van haar werkzaamheden ontstaan.

Wat zijn de regels?

Ambtenaren die het slachtoffer worden van een dienstongeval hebben recht op aanvulling van hun ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook hebben ze recht op vergoeding van medische kosten die niet zijn gedekt door door hun zorgverzekering.

In het Utrechtse Algemeen Ambtenarenreglement (AAR) is geregeld hoe hoog die aanspraken precies zijn. En wanneer een ongeluk als dienstongeval kan worden gezien. Niet alles wat tijdens werktijd misgaat is een dienstongeval. Het werk moet de oorzaak zijn. Of het werk moet onder bijzondere omstandigheden zijn verricht, en die hebben dan tot de schade geleid.

Art. 70, 80e en 80j AAR:

Een ongeval van de ambtenaar dat (a) in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en (b) niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

In verschillende overheidssectoren en bij verschillende overheidswerkgevers gelden telkens weer net iets andere regels over dienstongevallen. De gemeenschappelijke kern is wel dat de ambtenaar het slachtoffer moet zijn geworden van een bijzonder werkgerelateerd gevaar. Verder mag het ongeluk niet zijn veroorzaakt door de eigen schuld van de ambtenaar.

Of de werkgever een verwijt valt te maken, is niet beslissend. Ook als de werkgever niets had kunnen of moeten doen om de schade te voorkomen, kan er toch sprake zijn van een dienstongeval.

In mijn oratie ga ik dieper op de regels over dienstongevallen en beroepsziekten in.

Wat vindt de gemeente?

De gemeente Utrecht ziet het gebeurde niet als een dienstongeval. In de eerste plaats is er discussie mogelijk over de vraag of deze gemeente-ambtenaar wel aan het werk was. Ze is namelijk taartjes aan het kopen. Ook is het de vraag of dat nu per se met een dienstauto moest gebeuren. Het is, samengevat, de vraag of zij wel bezig was met voor de uitoefening van haar werkzaamheden noodzakelijke activiteiten.

In de loop van de procedure laat de gemeente deze punten rusten. Daar valt ook veel voor te zeggen. Het slachtoffer handelde namelijk in opdracht van haar (jarige) chef. Bovendien is trakteren, zeker voor leidinggevenden, geen simpele aardigheid. De collega’s verwachten het ook. Ook als staat het niet in het AAR of in de functie-omschrijving, op zijn minst is het een sociale verplichting.

De gemeente vindt echter dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Het gaat om een gewoon verkeersongeluk. Een alledaags gevaar. Iedereen, ambtenaar of niet, aan het werk of niet, had het kunnen overkomen. Deze Utrechtse ambtenaar had gewoon pech op wat een feestelijke dag had moeten zijn.

It’s dangerous out there…

De Centrale Raad van Beroep ziet dat anders. Hij ziet deelnemen aan het verkeer als een enorm gevaarlijke activiteit. Als de werkgever een ambtenaar verplicht om zich in het verkeer te mengen. stelt hij die aan een bijzonder risico bloot.

Als dat risico zich verwezenlijkt, zoals hier, is de ambtenaar het slachtoffer geworden van een dienstongeval. Omdat niet is gebleken dat zij zelf onvoorzichtig is geweest, komt de . schade voor vergoeding in aanmerking.

Omdat ook niet is gebleken dat de werkgever fouten heeft gemaakt, is die vergoeding wel beperkt. De ambtenaar heeft alleen recht op de posten die in het AAR zijn genoemd. Voor volledige schadevergoeding moet de werkgever een verwijt zijn te maken. En dat is ook weer niet het geval.

Wat leren we ervan?

Feestjes op het werk kunnen soms nare gevolgen hebben. Personeelsfeestjes kunnen soms uit de hand lopen. Zie bijvoorbeeld mijn blog Waar is het feestje. Zelfs een simpele verjaarstraktatie kan ervoor zorgen dat werkgever en een werknemer is een juridisch mijnenveld belanden.

Wat deze zaak ook duidelijk maakt is dat de rechter het verkeer heel erg gevaarlijk vindt. Niet alleen de Centrale Raad van Beroep overigens, maar ook de Hoge Raad. Die vindt dat een werkgever zijn werknemers moet verzekeren als hij ze in een voertuig de weg op stuurt. Wat dat betreft is er geen verschil tussen ambtenaren bij de overheid en werknemers in de marktsector.

Onbekommerd een feestje vieren op de werkvloer, het kan eigenlijk niet goed. Een werknemer moet worden beschermd en alom dreigen risico’s en aansprakelijkheden. Dat gezegd hebbend, ga ik er toch maar een feestelijke dag van proberen te maken.

Share

Feest voor de Democratie

Vandaag, 15 maart 2017, is het weer feest voor de democratie. De verkiezingen voor de Tweede Kamer. En er valt zeker wat te kiezen. Ook wat het arbeidsrecht betreft.

rsz_20170314_151124[1]

Misschien dat het arbeidsrecht na deze verkiezingen dus flink verandert. Het is natuurlijk de vraag of dat ook zo’n feest is. Er is echter een grote kans dat er straks, na de ongetwijfeld ingewikkelde formatie, juist niets gebeurt. Bijna alle partijen hebben kritiek op het in juli 2015 nog zo feestelijk onthaalde nieuwe ontslagrecht van de  Wet werk en zekerheid. Ze zijn alleen niet zo eensgezind over de manier waarop die wet moet worden aangepast.

De ene wil meer flexwerk, de andere minder, de volgende wil flexwerk wat vaster maken. Moeten er striktere ontslaggronden komen, of moet er juist een ruime ontsnappingsclausule in de wet worden opgenomen? En hoort daar dan een hoge ontslagvergoeding bij?  Moeten die ontslagvergoedingen wel of niet omlaag voor het MKB? Krijgen flexwerkers na twee jaar een vast contract? Of vliegen ze er juist uit vlak voordat die periode is verstreken? Stimuleren bonussen goede prestaties of bevorderen ze een graaicultuur?

rsz_20170314_200458[1]
Met zo’n grote kandidatenlijst valt er veel te kiezen!
De verdeeldheid is groot. De kans op een impasse – en dat daarom veel bij het oude blijft  –  is aanwezig. Met het niet eens zo gek oude stelsel mag dan van alles en nog wat mis zijn, consensus over een beter systeem is ver te zoeken.

De toekomst van het arbeidsrecht is onzeker. Daarom vandaag een arbeidsrechtelijk verkiezingsverhaal uit het verleden. In 1947 moest de Centrale Raad van Beroep oordelen over de vraag of gaan stemmen gelijk valt te stellen met het verrichten van werkzaamheden voor de werkgever (CRvB 14 mei 1947, AB 1947, 513).

Wat was er aan de hand?

Op zichzelf is er, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, alle reden om vrije verkiezingen als een feest te beschouwen. Zelfs al is stemmen dan nog wettelijk verplicht.

rsz_20170314_150014[1]

Voor een werknemer van de Sphinx Fabriek te Maastricht loopt de verkiezingsdag echter uit op een tragedie. Zijn werkzaamheden zitten er om 3 uur ‘s middags al op. Dat biedt de gelegenheid om te gaan stemmen. Het stembureau is tot 5 uur ‘s middags open. De werknemer woont op zo’n 20 minuten lopen bij de fabriek vandaan. Het stemlokaal is heel dicht bij huis.

rsz_20170315_080840[1]

De werknemer maakt een kleine omweg om eerst te gaan stemmen. Vervolgens gaat hij door naar huis. En dan slaat het noodlot toe. Hij is inmiddels bijna thuis, maar dan overkomt hem een dodelijk ongeluk.

Hoe was het geregeld?

In 1947 gold de Ongevallenwet. Werknemers – of hun nabestaanden –  kregen schade als gevolg van bedrijfsongevallen op grond van die regeling gedeeltelijk vergoed.  De werkgever was niet aansprakelijk voor de schade, omdat deze sociale verzekering al in bescherming voorzag. Zie over de oude Ongevallenwet ook mijn blog over een struikelende Sinterklaas.

Werknemers hoefden niet aan te tonen dat hun werkgever een fout had begaan. Het was voldoende als hun ongeluk werkgerelateerd was. Een bedrijfsongeval was een ongeluk dat de werknemer in verband met die dienstbetrekking overkwam.

Art. 1 lid 1 Ongevallenwet
De werklieden in de verzekeringsplichtige bedrijven zijn volgens de bepalingen van deze wet verzekerd tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met de dienstbetrekking overkomen.

Onder het begrip bedrijfsongeval vielen ook straatongevallen. Dat zijn ongelukken die de werknemer op de route tussen het werk en thuis (en omgekeerd)  waren overkomen. Het idee daarachter was dat de werknemer zich niet uit vrije keuze, maar omdat hij van en naar zijn werk moet gaan, in het verkeer begeeft. De tocht van werk naar huis v.v. houdt daarom verband met de dienstbetrekking.

De dekking op straat is wel beperkt. De werknemer moet echt onderweg zijn naar huis, of het werk. De werknemer mag niet op weg zijn naar een privé-afspraak. En moet zich in beginsel op de kortste en gebruikelijke route tussen het werk en woning bevinden. Anders kan niet langer gezegd worden dat de dienstbetrekking het noodzakelijk maakte dat hij zich bevond op die plaats op de openbare weg waar het ongeluk hem trof.

Over de vraag of een straatongeval tot de werksfeer kan worden gerekend is veel rechtspraak. En die zwabbert wel een beetje. Kleine onderbrekingen van de reis naar huis – om een krant te kopen bijvoorbeeld – zijn toegestaan. Kleine omwegen mogen ook, zeker als die de reistijd verkorten. Ook in zijn uitspraak uit 1947 overweegt de Centrale Raad dat werknemers een zekere vrijheid hebben om de meest handige route te kiezen. Vindt er onderweg echter – ik doe een greep uit de oude rechtspraak – café-bezoek, een spel schaak met een goede vriend of een ouderavond op school plaats, dan is er niet langer sprake van verzekerd woon-werkverkeer.

Wat vindt de rechter?

De rechter ziet onvoldoende verband met de dienstbetrekking. De werknemer bevond zich niet op de directe route van het werk naar huis. Hij was op weg van het stemlokaal naar huis.

Nu hebben werknemers een zekere vrijheid in het kiezen van de route, maar de omweg via het stembureau was niet noodzakelijk. Om 3 uur was de werknemer klaar en het bureau  zou tot 5 uur openblijven. Het lag op een kleine 4 minuten lopen van zijn huis. Hij hoefde dus niet per se eerst te gaan stemmen na afloop van de werkdag.

rsz_20170314_100543[1]

De rechter vindt het niet relevant dat de werknemer die fatale verkiezingsdag van de werkgever vroeger naar huis mocht om te gaan stemmen. En die tijd doorbetaald kreeg. Of dat stemmen verplicht was, geen vrije keuze. Dat alles maakt van het stemmen nog geen activiteit die samenhangt met de bedrijfsactiviteiten van de werkgever. Het  hoort in de privé-sfeer van de werknemer thuis.

Wat leren we ervan?

Zelfs in 1947 was het al lastig om het onderscheid te maken tussen privé-activiteiten en werkgerelateerde. Dat is er nadien niet makkelijker op geworden. Wanneer is de werknemer nog onderweg naar huis en wanneer is hij een andere (onverzekerde) richting ingeslagen? Met objectief getinte criteria – zoals de kortst mogelijke en gebruikelijke route – probeerde de rechter een werkbare de grens te trekken. Of die echter erg overtuigend is?

rsz_20170314_163435[1]

Een aantal partijen dat nu, 70 jaar later, aan deze verkiezingen meedoet, verlangt terug naar vroeger. Althans: ze pleiten voor herinvoering van de Ongevallenwet. Terug naar de goede oude tijd waarin werkgevers niet werden lastiggevallen met torenhoge schadeclaims en werknemers zonder ingewikkelde procedures schadeloosstelling ontvingen. Sowieso lijkt het hen beter dat werkgevers niet hoeven op te draaien voor de privé-gezondheidsproblemen van werknemers. Bijvoorbeeld: sportblessures, psychische klachten door relatieproblemen of gewrichtsklachten door overgewicht.

Natuurlijk zou de ongevallenverzekering kunnen worden beperkt tot ongelukken op de werkplek. Dan is er geen discussie over straatongevallen. Of zo’n verzekering in deze hippe tijden van thuiswerken, telewerken en steeds mobielere werknemers veel zin zou hebben is  echter de vraag.

De lotgevallen van deze stemmende werknemer illustreren dat het oude stelsel ook niet ideaal was. Zelfs in de toch wat overzichtelijkere arbeidsverhoudingen van de jaren ’40 bleek het al moeilijk om een overtuigende grens te trekken tussen werk en privé.

Een stap terug in de tijd is niet zonder meer een vooruitgang. Vroeger was geluk misschien wel heel gewoon. Ongelukken waren echter ook toen gewoon ingewikkeld.

Share

Je weet nooit hoe een konijn een haas vangt

De werkelijkheid is soms merkwaardiger dan je kunt verzinnen. Zelfs als je thuis bent in het arbeidsrecht, waar soms toch rare dingen gebeuren. Een goed voorbeeld is een zaak over een werknemer die ten val was gekomen over een konijn. Of een haas, dat is nooit duidelijk geworden.

rsz_p1000922

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch deed op 12 augustus 2014 (JAR 2014/229) uitspraak in de zaak over deze valpartij.

Wat was er aan de hand?

Een werkneemster was als schoonmaakster in dienst bij ISS. Dat had haar uitgeleend aan Dow. Haar werkzaamheden verrichte zij op de chemische fabriek van Dow, nabij Terneuzen. Deze fabriek omvat een groot bedrijfsterrein met meerdere gebouwen. Naast het fabrieksterrein bevindt zich een natuurgebied.

De werkneemster maakte schoon in de verschillende fabrieksgebouwen. De afstanden tussen de verschillende locaties waren zo groot dat zij zich per fiets verplaatste over het bedrijfsterrein. Op een kwade dag meldt zij zich ziek. Al fietsend is zij in de vroege ochtend van 19 augustus 2008 (of 16 september van dat jaar, ook dat is nooit duidelijk geworden) ten val gekomen over een konijn. Of een haas.

De werkneemster stelt ISS aansprakelijk voor de schade als gevolg van de valpartij. Haar werkgever had het gevaar van valpartijen moeten beperken. Door zelf veiligheidsmaat-regelen te treffen of door haar klant (Dow) die te laten nemen. Ook meent de werkneemster dat de werkgever haar had moeten verzekeren tegen verkeersongevallen. ISS wist immers van het bestaan van ‘allerlei gevaren’ op het bedrijfsterrein.

Had de werkgever meer moeten doen?

De werkneemster suggereert dat ze had moeten worden gewaarschuwd voor de gevaren van overstekende konijnen (of hazen). De werkgever had door het plaatsen van hekken de fietspaden op het terrein veiliger kunnen maken. Ook zouden jagers hebben kunnen worden ingezet om de kans op overstekend klein wild te beperken. Verder zou het fietspad waar de botsing gebeurde niet goed verlicht zijn geweest.

Is de werknemer met dit bord goed gewaarschuwd tegen konijnen (of hazen)?

Dat laatste gelooft de rechter niet, omdat de werkneemster zelf had verklaard in de vroege ochtend te zijn gevallen, net nadat de straatlantaarns waren uitgefloept. De rechter gaat er daarom vanuit dat er tussen zonsondergang en zonsopgang voldoende verlichting was.

Kantonrechter en hof vinden niet dat de werkgever meer maatregelen hoefde te nemen. Geen hekken, bejaging of waarschuwing dus. De zorgplicht van de werkgever houdt niet in dat de veiligheid van de werknemer moet worden gegarandeerd. Het gerechtshof acht de kans op schade door de aanwezigheid van beestjes zeer klein. Daarom hoeft de werkgever het bedrijfsterrein niet ‘konijnvrij’ te maken.

Daar komt nog bij dat hekwerken juist onveilig kunnen zijn bij een chemische fabriek als die van Dow. Bij calamiteiten moet het personeel snel geëvacueerd kunnen worden, niet gehinderd door rabbit proof fences.

Het hof oordeelt dat de enkele aanwezigheid van wat loslopende konijnen (of hazen) de werkgever nog niet tot het nemen van maatregelen dwingt. Alleen bij een ‘ware plaag van deze wilde dieren’ moet er worden ingegrepen. Het hof overweegt:

“Een ongeval als het onderhavige, hoe zeldzaam ook, kan zich (bijna) overal voordoen en degene die het treft heeft domweg pech, maar dat leidt niet tot de conclusie dat van een werkgever in het algemeen in het kader van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW gevorderd kan worden dat hij er naar streeft om ook dit soort in de natuur gelegen zeer kleine risico’s volledig uit te sluiten.”

En de verzekering dan?

Een werkgever kan weinig doen om verkeersongelukken te voorkomen. De zorgplicht biedt maar beperkt bescherming. Zelfs op het eigen bedrijfsterrein heeft de werkgever niet alle risico’s in de hand. Het weer, andere verkeersdeelnemers of kleinvee kunnen een ongeluk veroorzaken. Zonder dat de werkgever daar nu heel veel aan kan doen. Op het eigen terrein kan de werkgever dan nog zorgen voor goede straatverlichting en een goed berijdbaar wegdek. Buiten de fabriekspoorten is het ook maar afwachten hoe veilig het allemaal is. Bovendien heeft ook de werknemer het niet altijd in de hand of er een ongeluk gebeurt. Hoe attent hij ook rondrijdt, er kan altijd een onverwachte windstoot, rare tegenligger, haas (konijn) of afgevallen boomtak opduiken.

En als het dan een keer misgaat in het verkeer, dan kan de schade wel heel ernstig zijn. Terwijl werkgever noch werknemer die kunnen voorkomen. Daarom heeft de Hoge Raad enkele jaren geleden bepaald dat een werknemer door de werkgever adequaat verzekerd moet worden tegen verkeersschade. Die verzekeringsplicht geldt ook op de fiets, en ook op het eigen terrein van de werkgever. Dit blijkt onder meer uit het arrest in de zaak Maatzorg.

Die verzekeringsplicht helpt de schoonmaakster in dit geval echter niet om de schade door de val over een konijn (of haas) alsnog gedeeltelijk op de werkgever te verhalen. De cao biedt een zekere schadeloosstelling voor werkgerelateerde ongevallen. Volgens het hof had de werkneemster niet duidelijk gemaakt waarom die cao-vergoeding niet adequaat zou zijn. Het hof vindt het niet fair dat de werkgever pas in de loop van de procedure te horen krijgt wat de werknemer precies bedoelt met het verzekeringsargument.  Wie pas laat een konijn (of haas) uit de hoed tovert,  heeft dus iets uit te leggen.

Wat leren we ervan?

De werkgever heeft een vergaande zorgplicht. Zo moet hij het bedrijfsterrein voorzien van deugdelijke verlichting. De werknemer moet worden beschermd tegen wilde dieren, mits er sprake is van een ware plaag. De zorgplicht is wel begrensd. De veiligheidsmaatregelen moeten in redelijkheid te vergen zijn. Ieder risico uitsluiten, tegen elke prijs, hoeft niet. Verder laat deze zaak zien dat een werknemer zijn schadeclaim op grond van de verzeke-ringsplicht goed moet motiveren.  In ieder geval als pas in hoger beroep enigszins duidelijk wordt wat de strekking is van de claim.

Deze zaak laat zien dat de omvang van de kans op schade moet worden afgewogen tegen de kosten van de maatregelen. (Zie ook mijn blog over de werknemer van de overvallen nachtapotheek.) De belasting die deze maatregelen voor de organisatie met zich brengen én andere veiligheidsrisico’s zijn ook relevant. In dit geval zouden anti-konijnenhekken tot onveilige situaties kunnen leiden bij een ontploffing of brand.

Deze zaak maakt ook duidelijk dat naarmate het gevaar groter is, en naarmate dat gevaar ook meer door de werkgever in het leven is geroepen, er meer veiligheidsmaatregelen van de werkgever kunnen worden verlangd. Is het gevaar juist klein, en heeft de werkgever dat gevaar ook niet zelf vergroot, dan hoeft de werkgever niet allerlei bijzondere veiligheidsmaatregelen te treffen. (Dat zou bijvoorbeeld anders kunnen liggen als de werkgever het bedrijfsterrein nooit schoonmaakt en rondslingerende etensresten hordes ratten en roofvogels aanlokken.) Zelfs als de werkgever de schade had kunnen voorkomen, is de nare conclusie soms toch dat de werknemer simpelweg extreem veel pech heeft gehad. Zowel op het fietspad als in de rechtszaal.

Share

Dit is een overval!

Gewapende overvallen komen gelukkig steeds minder voor. Ze halen wel vaak het nieuws. Daardoor zou je als middenstander of winkelmedewerker toch een licht onveilig gevoel kunnen krijgen. De  overval op de juwelier in Deurne, waarbij de twee overvallers het leven lieten, leidde tot veel rumoer. Het goede nieuws is echter dát overvallen nieuws zijn. Ze zijn niet normaal en daarom nieuwswaardig.

De overval in Deurne heeft geleid tot een strafrechtelijke discussie. Waar liggen de grenzen van rechtmatige zelfverdediging en waar slaat noodweer om in doodslag? Ook in het arbeidsrecht kunnen echter vragen rijzen naar aanleiding van overvallen. De kantonrechter Maastricht deed op 29 januari 2014 uitspraak over een overval op een nachtapotheek. Daarbij raakte een werkneemster ernstig gewond.

De apotheek was in duisternis gehuld...
De apotheek was in duisternis gehuld…

Een angstige avond

De werkneemster, apothekersassistente, heeft op 12 februari 2012 als enige dienst in een nachtapotheek. Aan de straatkant is de apotheek met een rolluik beveiligd. Klanten worden ’s nachts vanachter een gepantserd loket geholpen. Daar bevindt zich ook een alarmknop. Aanvankelijk is het een rustige dienst. De werkneemster verblijft daarom op de tweede verdieping, in afwachting van klandizie.

Helaas besluit een drietal overvallers het pand via de achterkant te benaderen. Ze maken de buitenverlichting onklaar en beklimmen de aanbouw van de apotheek. Met stoeptegels breken ze het (dubbele) glas van een raam op de eerste verdieping. De apothekersassistente hoort lawaai en zet het raam open om beter te horen waar dat precies vandaan komt.

Daarna gaat alles heel snel. Er is gestommel op de eerste verdieping, dan op de trap naar de tweede. Er is een alarmpieper, maar die ligt op zijn vaste plek, beneden in de winkel. De werkneemster probeert nog de politie te bellen, maar in haar zenuwen mislukt dat. Inmiddels hebben de overvallers haar weten te vinden.  Ze richten een vuurwapen op haar en eisen toegang tot de kluis. De werkneemster heeft de sleutel niet. Ze kan de overvallers dus hun zin niet geven. De apothekersassistente vreest daarom voor haar leven. Ze ziet geen andere uitweg dan het open raam en springt naar buiten.  Verschillende fracturen, waaronder een verbrijzelde enkel, zijn het gevolg. Sinds februari 2012 is ze arbeids-ongeschikt.

De overvallers zijn slechts 40 seconden in de apotheek geweest. Ze hebben ongeveer 100 euro buit weten te maken.

Had dit voorkomen kunnen worden?

De werkneemster stelt de werkgever aansprakelijk. Ze meent dat de werkgever meer had moeten doen om het overvalrisico te beperken. Haar tijdelijke contract is intussen afgelopen en niet verlengd.

De achterzijde van de apotheek was volgens de werkneemster niet goed beveiligd. De overvallers konden met heel simpele hulpmiddelen, stoeptegels, een niet beveiligd raam ingooien en het pand betreden. Verder was ze niet geïnstrueerd door de werkgever hoe te handelen bij  overval. Na de overval zijn de ramen aan de achterkant van tralies voorzien. Ook zijn de deuren aangepast en is de bekabeling van de verlichting aan de achterzijde verbeterd. Verder is de instructie voor het gebruik van de alarmpieper aangepast: werknemers moeten die nu te allen tijde bij zich dragen. Dat had eerder moeten gebeuren. Nu heeft de apotheker de put gedempt nadat het kalf al verdronken was.

De werkgever betoogt dat er voordat de overval plaatsvond er geen reden was om meer te doen.

Wat oordeelt de rechter?

De rechter volgt het betoog van de werkgever. De rechter vindt van belang dat een apotheek niet bijzonder overvalgevoelig is, anders dan een bank of een juwelier.  Er was, tot die noodlottige 12e februari, ook nog nooit een overval gebeurd. De kluis bevat ook geen enorme hoeveelheden geld, de kas wordt regelmatig afgestort. Heftige medicijnen (opiaten) zitten achter slot en grendel. De voorkant van het pand en de apotheek zelf waren in ieder geval goed beveiligd. Het te verwachten risico in dit bedrijf zat hem in ‘klantcontacten’. Dat was met de maatregelen aan de voorzijde afdoende opgevangen.

De overval via de achterzijde lag minder voor de hand. Maar ook wat dat betreft vindt de rechter dat er voldoende is  gedaan. De achterkant van het pand grenst aan een woonwijk en is (normaliter) verlicht. Het dak van de aanbouw ligt zo’n 3 meter boven de grond. Geen van de ramen kan open en er zit dubbel glas in. Volgens de rechter nodigt het pand aan de achterkant dan ook niet uit tot inbreken.  

Daar komt bij, dat de werkgever zijn personeel een training ‘omgaan met verbale agressie en geweld’ heeft gegeven. Vlak voor de overval had de werkgever nog laten adviseren over de veiligheidsmaatregelen door een arbodienst. Die zag op dat moment geen noodzaak tot verdere maatregelen.

De overval verliep zo snel dat de rechter het niet waarschijnlijk acht dat het bij de hand hebben van een pieper zou hebben geholpen. Die lag juist in de apotheek zelf, omdat men daar wel ‘gedoe’ verwachtte. Maar zelfs als de werkneemster had ‘gepiept’ zouden de overvallers haar in het nauw hebben kunnen drijven.

Ten slotte vindt de rechter niet dat je mag concluderen dat de werkgever te weinig heeft gedaan omdat hij de apotheek inmiddels heeft omgetoverd in een Fort Knox:

“Dat zij omwille van het veiligheidsgevoel van haar medewerkers na de overval besloten heeft aan de achterzijde overal tralies voor de ramen met veiligheidsglas te plaatsen – waardoor het pand er thans uitziet als een gevangenis – wil niet zeggen dat zij op het moment van de overval niet aan haar zorgplicht voldaan had.”
Een onneembare vesting hoeft de zaak niet te worden...
Een onneembare vesting hoeft de zaak niet te worden…

Wat leren we ervan?

De werkgever moet voor de veiligheid en gezondheid van zijn personeel zorgen. Die verplichting gaat ver, maar is niet onbegrensd.  Als er geen concreet overvalrisico is, hoeft zelfs een winkel die op ongure tijdstippen open is geen onneembare vesting te zijn.  De werkgever moet anticiperen op mogelijke gevaren. Hij mag de omvang van zijn veiligheidsmaatregelen – is dubbel glas voldoende of moet er pantserglas worden geïnstalleerd – afstemmen op de omvang van het redelijkerwijs te verwachten gevaar. Wat achteraf bezien wijs blijkt, hoeft de werkgever niet altijd van tevoren al te doen. Tot het onmogelijke – het bieden van een 100% garantie van de veiligheid – is de werkgever niet gehouden.

In zekere zin leert de Maastrichtse uitspraak niet veel nieuws. Deze sluit aan op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Die komt er kort gezegd op neer dat de wet zware verplichtingen op de werkgever legt. Toch is hij niet altijd aansprakelijk als hij de schade had kunnen voorkomen. Hij hoeft ‘slechts’ de redelijkerwijs te vergen veiligheidsmaatregelen te treffen. Wat redelijk is, wordt vooral bepaald door de omvang van het gevaar en de kosten van preventieve maatregelen. En het werk moet uitvoerbaar blijven. Ongetwijfeld is een werknemer met een kogelvrij vest, een helm en een hockeymasker op beter beschermd tegen onverlaten. Het is echter de vraag of ‘normale klanten’ van een apotheek of juwelier geholpen willen worden door iemand in een harnas, of dat ze hun pillen of juwelen een deurtje verderop gaan kopen.

Wel leert deze zaak dat die vaste rechtspraak soms tot onbevredigende resultaten kan leiden. De werkneemster blijft met schade blijft zitten. Haar baan is ze kwijt en ze is langdurig arbeidsongeschikt. Hoe je het wendt of keert, ligt de oorzaak daarvan in haar arbeidsomstandigheden. De werkneemster is door haar werk blootgesteld aan een gevaar, dat ze normaal niet had gelopen. Het is minder hoog dan in een bank of op een benzinestation, maar toch. In haar eentje moest ze ‘s nachts een apotheek runnen. Dat is toch wat gevaarlijker, doorgaans, dan thuis in je bedje liggen.

De huidige wet biedt werknemers die het slachtoffer worden van geweld of andere werkgerelateerde schade beperkte bescherming. Deze zaak illustreert dat het tijd is om ons nog eens op te bezinnen op het bestaande vergoedingssysteem. Moet het criterium zijn dat de werkgever verwijtbaar maatregelen heeft nagelaten? Of moet er een systeem komen dat simpelweg schade vergoedt omdat zij werkgerelateerd is?

Share

Kom van dat dak af!

Wie de Jurisprudentie Arbeidsrecht regelmatig leest, weet dat dakdekker een gevaarlijk beroep is. Bij dit werk gebeuren er vrij vaak ernstige ongelukken. Dat veroorzaakt de nodige menselijke ellende. Ook rijst dan de vraag of de werkgever de schade van het          arbeidsongeval moet vergoeden. Wie is verantwoordelijk? Had de werkgever meer preventieve maatregelen moeten treffen of had de werknemer beter uit moeten kijken?

Deze vragen spelen in de zaak Pollemans/Hoondert (Hoge Raad 20 september 1996, JAR 1996/203).

De val van een gewaarschuwd mens

Pollemans werkt al ruim een jaar voor aannemer Hoondert. Deze aannemer zet Pollemans in bij de montage van een bedrijfshal. De werkzaamheden vlotten aardig en er wordt begonnen met het maken van het dak. Dat wordt geconstrueerd met golfplaten. Het is niet veilig om over deze dunne platen heen te lopen, er zijn daarom steigers geplaatst. Vanaf die steigers kunnen de werknemers hun werk doen. De aannemer heeft zijn werknemers meerdere keren gezegd dat ze op de steigers moeten blijven. De dakplaten kunnen hun gewicht nog niet dragen.

Dakdekken is een gevaarlijk beroep
Dakdekken is een gevaarlijk beroep

Een drietal collega’s ziet Pollemans desalniettemin met enige regelmaat buiten de steigers over het dak in wording lopen. Ze zeggen hem dat hij op de steigers moet blijven; over het dak lopen is te gevaarlijk. Waarom hij daar is gaan lopen is niet duidelijk. Het ging in ieder geval niet om een stuk dak waar hij op dat moment aan moest werken. Misschien wilde hij snel, zonder omweg via de steigers, naar de schaftkeet, de wc of naar de plek waar hij wel moest werken. Op een kwade dag zien de collega’s hem opnieuw buiten de steigers lopen.

Hun waarschuwingen zijn nu echt te laat. Pollemans zakt door het dak en valt van grote hoogte op de grond. Hij loopt ernstig letsel op. Hij is langdurig en misschien wel blijvend arbeidsongeschikt

Bewuste roekeloosheid?

Werkgevers zijn aansprakelijk voor de schade van arbeidsongevallen. Dit is bepaald in artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek.

Ze kunnen in twee gevallen aan deze aansprakelijkheid ontkomen. Ze kunnen aantonen dat ze alle in redelijkheid te vergen maatregelen hebben genomen om schade te voorkomen. Dan is er geen aansprakelijkheid. Of ze kunnen aantonen dat de schade veroorzaakt is door opzettelijk of bewust roekeloos handelen van de werknemer. Ook dan vervalt de schadevergoedingsplicht.

Hoondert beroept zich op die bewuste roekeloosheid. Pollemans is erop gewezen dat buiten de steigers lopen gevaarlijk is. Niet één keer, maar meerdere keren, door de werkgever en door collega’s. Voor zijn werk hoefde hij niet buiten de steigers te zijn, en zeker geen twee meter, zoals op de dag van het ongeluk. Wie willens en wetens, zonder duidelijke noodzaak, vrolijk over het dak gaat lopen, handelt bewust roekeloos. De kantonrechter en de rechtbank in hoger beroep vinden dat ook.

Daadwerkelijk bewust van de roekeloosheid?

De Hoge Raad denkt er anders over. De Raad wijst erop dat de regels over werkgevers-aansprakelijkheid nu juist zijn bedoeld om werknemers te beschermen. Ook en misschien wel juist tegen hun eigen stommiteiten. Wie dagelijks omgaat met gevaren stompt af en zal minder oplettend worden. Routine is handig, je doet het werk beter, maar dat kan ook tot teveel zorgeloosheid leiden. Tegen die achtergrond oordeelt de Raad dat niet is vast komen te staan dat Pollemans zich op het moment dat hij het dak op stapte daadwerkelijk bewust was van de gevaarlijkheid van zijn gedrag.  Dat hij eerder, meerdere malen zelfs, was gewaarschuwd toont niet aan dat hij onmiddellijk voorafgaand aan het noodlottige gedrag echt wist dat hij heel gevaarlijk bezig was.

Wat leren we ervan?

Werkgeversaansprakelijkheid moet eerst en vooral werknemers beschermen. Werkgevers kunnen daarom niet gemakkelijk aan aansprakelijkheid ontkomen met een beroep op bewuste roekeloosheid. Er is vrij veel kritiek geweest op de Hoge Raad. Door te eisen dat de werkgever moet bewijzen wat zich tussen de oren van de werknemer afspeelde, is een beroep op bewuste roekeloosheid feitelijk  onmogelijk geworden.  De werknemer is niet zelf verantwoordelijk, maar een willoos object van bescherming.

Nu blijkt uit een latere  uitspraak van de Hoge Raad over een koerier die als een wegpiraat de snelweg onveilig maakte dat een beroep op bewuste roekeloosheid nog steeds mogelijk is. Misschien is het belangrijkste van de zaak Pollemans/Hoondert niet hoe daarin geen bewuste roekeloosheid werd aangenomen, maar waarom.

Het lijkt mij dat dat resultaat vooral is bepaald door twee bijzondere factoren, die ervoor zorgden dat de Hoge Raad het niet redelijk vond om de werkgever via de nooduitgang van bewuste roekeloosheid te laten ontsnappen.

De eerste is dat de steigers in dit geval wat rommelig waren en niet of nauwelijks van hekwerk waren voorzien. Het waren zo te lezen meer loopplanken die kriskras op het dak waren gedeponeerd. Werknemers hoefden dus maar heel weinig moeite te doen om van het rechte pad af te raken.

De tweede, en belangrijkere, factor is, dat de werknemer al meerdere keren de fout in was gegaan vóór het ongeluk. Toch liet de werkgever de werknemer begaan. Het bleef bij waarschuwingen. Als iemand duidelijk een gevaar voor zichzelf en anderen is, moet de werkgever ingrijpen. Desnoods moet de werknemer worden weggestuurd en zelfs ontslag op staande voet is niet uitgesloten. Wanneer dat wordt nagelaten, hoeft het resultaat – een ongeluk én aansprakelijkheid –  niet te verbazen.

Share