Af!

Arbeidsrecht levert prachtige verhalen op. Zeker als je niet bij de zaak zelf betrokken bent, is het soms smullen geblazen. Maar er zijn ook van die zaken die alleen maar verliezers  kennen. De uitspraak van de Amsterdamse kantonrechter van 4 december 2017  is daar een voorbeeld van. De werkgever verliest, maar of de andere kant daar nu erg gelukkig van werd? Het verdrietige is dat de werknemer in kwestie is overleden. De nabestaanden en de werkgever gaan vervolgens een juridische strijd aan.

De rechter moet de vraag beantwoorden of de werkgever aansprakelijk is voor een fatale hondenbeet.

Wat was er aan de hand?

Voor een Nederlandse werkgever reist de werknemer de wereld rond. De werkgever zet zich in voor onbelemmerde toegang tot essentiële medicijnen en gezondheidsproducten. In dat kader bezoekt de werknemer in 2013 onder meer India en Bangladesh.

Eind april reist hij af naar Haïti. Daar is een Nederlandse medicijnendistributeur gevestigd waar de werkgever al langer mee samenwerkt. Hij werkt daar enkele dagen. Het distributiebedrijf is gevestigd op een gedeeltelijk omheinde compound. Behalve de bedrijfsgebouwen staat daar ook het woonhuis van de eigenaar. Omdat de veiligheidssituatie in Port-au-Prince niet optimaal is, moet de werknemer daar logeren. Hij mag niet van het terrein af.

Op de ochtend voor vertrek naar huis kuiert de werknemer daar wat rond. HIj heeft niets meer te doen. Hij komt een zielige pup tegen die bij het bedrijf hoort. Hij aait het beestje, maar wordt gebeten. Begrijpelijk: het beestje was eerder zelf gebeten door een grote enge hond die het terrein was binnengedrongen.  Daarom was het hondje ook in een ietwat zielig hoekje afgezonderd van de bewoners en de andere dieren. Op Haïti komt namelijk hondsdolheid voor.

De eigenaars adviseren de werknemer dan ook om zich bij thuiskomst in Nederland onder doktersbehandeling te stellen. Diezelfde middag vliegt hij naar huis. De wond lijkt goed te genezen, dus het doktersbezoek schiet erbij in. Pas enkele weken later treden er complicaties op. De werknemer wordt opgenomen. Helaas is hij dan niet meer te redden: hij overlijdt aan rabiës.

Voorkomen is beter dan genezen

De nabestaanden stappen naar de rechter en eisen schadevergoeding.

De werkgever moet proberen te voorkomen dat de werknemer bij het werk gezondheidsschade lijdt. De werknemer moet voldoende worden geschoold en moet met veilige apparatuur werken. De werkgever moet de nodige aanwijzingen geven. Ook moet hij allerlei preventieve maatregelen treffen, zo bepaalt art. 7:658 BW.

Art. 7:658 lid 1 BW
De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

De werknemer was tegen verschillende tropische ziektes ingeënt, maar niet tegen rabiës. Dat is ook niet verplicht. Bij een verblijf van langer dan drie maanden wordt dat wel aangeraden. Maar ja, zijn werkzaamheden daar zouden ongeveer een week duren.

Verder stelt de rechter aan de hand van informatie van het RIVM vast dat hondsdolheid niet of nauwelijks te behandelen is. Als je er niet binnen twee dagen bij bent, loopt het vaak heel slecht af. In een land als Haïti loopt een werknemer dan ook een groot gevaar.

Had dit voorkomen moeten worden?

Juist omdat de consequenties zo groot zijn moet er zo veel mogelijk worden gedaan om te voorkomen dat een werknemer besmet raakt. En de rechter vindt dat de werknemer aan een onaanvaardbaar groot besmettingsgevaar is blootgesteld.

In de eerste plaats was de compound maar gedeeltelijk omheind. Dat betekent dat besmette dieren veel te gemakkelijk toegang hebben tot het terrein.

Een tweede probleem is dat de gebeten puppy beter afgezonderd had moeten worden. De hond in een verloren hoekje van het terrein plaatsen was echt onvoldoende. Hij had opgesloten moeten worden, zodat hij niemand kon bijten. Zelfs als nog niet vaststond dat hij besmet was.

Daarbij doet blijkbaar niet ter zake dat dit alles zich ver buiten het zicht van de werkgever afspeelt. En dan ook nog eens op een bedrijfsterrein en achtertuin waar hij niets te vertellen heeft. Dat behoort immers toe aan de Haïtiaanse klant van de werkgever. Het gaat daarbij niet om zo maar een bedrijfsterrein. In feite is het ook de achtertuin van de klant, omdat hij en zijn familie daar ook wonen. De in het verre Nederland gevestigde werkgever moet er dus voor instaan dat een klant zijn privé-woning voldoende veilig inricht. Hij heeft daar echt niets over te vertellen, natuurlijk.

Maar was de werknemer wel aan het werk?

De rechter oordeelt dat de werknemer niet aan het werk was toen hij werd gebeten. Het gebeurde op zijn vrije ochtend. ‘s Middags zou hij terugvliegen, hij hoefde niets meer te doen.  Daarom is de zorgplicht van art. 7:658 BW voor veilige arbeidsomstandigheden niet van toepassing. Die geldt alleen voor in de uitoefening van de werkzaamheden geleden schade.

Veiligheidskleding en goed afgeschermde werkplek

Wel vindt de rechter dat het verblijf op de compound en de daar opgelopen schade heel nauw samenhangen met het werk. De werknemer was niet voor zijn lol daar. Sterker nog: hem was opgedragen het terrein niet te verlaten. Dan heeft de baas toch een zekere verantwoordelijkheid. Ook al was de werknemer niet aan het werk, helemaal een privé probleem is het allemaal ook weer niet.

Een werkgever behoort zich als een goed werkgever te gedragen, aldus art. 7:611 BW. Daaronder valt ook dat een werkgever de werknemer moet beschermen tegen werkgerelateerde schade die hij buiten het eigenlijke werk om oploopt. Daarom had het terrein veiliger moeten zijn en had er verstandiger met de pup om moeten worden gegaan.

En maakt dat wat uit dan?

Je zou bijna zeggen dat het niet uitmaakt. Of de werkgever nu door de kat van art. 7:658 wordt gekrabt of door de hond van art. 7:611 wordt gebeten, hij moet de schade vergoeden. Ook als die aan de andere kant van de wereld wordt opgelopen.

Er is echter een belangrijk verschil tussen beide normen. Is de zorgplicht tegen schade in het werk aan de orde, dan is een beroep op eigen schuld van de werknemer zo goed als uitgesloten. Alleen wanneer de werknemer de schade opzettelijk of bewust roekeloos heeft veroorzaakt, ontkomt de werkgever aan aansprakelijkheid. Dat wordt bijna nooit aangenomen. Zie daarover  de blog Kom van dat dak af!

Bij aansprakelijkheid op grond van de andere norm, het goedwerkgeverschap, is de eigen schuld van de werknemer wel relevant. Als de schade ook het gevolg is van fouten van het slachtoffer, kan dat tot verlaging van de schadevergoeding leiden.

En dat is precies wat er in dit geval gebeurt. De werknemer had zich sneller onder behandeling moeten stellen, zo oordeelt de rechter. Hij was gewaarschuwd om dat direct te doen. Bovendien was hij medisch geschoold, dus hij had ook moeten begrijpen dat het echt nodig was. Ook zo bezien kent deze zaak dus alleen maar verliezers: beide partijen zaten volgens de rechter fout.

In een vervolguitspraak bepaalt de rechter dat de werkgever 35% van de schade moet vergoeden. Gezien de eigen schuld komt de rest van de schade voor rekening van de nabestaanden.

Wat leren we ervan?

Werkgeversaansprakelijkheid gaat letterlijk en figuurlijk heel ver. Zij omvat schade buiten het eigenlijke werk om. Ook als die in een ver land is ontstaan, en dan ook nog eens in de privé-sfeer van een ander waar de werkgever geen enkele zeggenschap heeft.

Veilig werken is simpelweg zo belangrijk, dat een werkgever moet instaan voor degenen aan wie hij zijn werknemers blootstelt. Dat een klant bij wie een werknemer logeert zijn zaakjes niet op orde heeft, is juridisch gezien niet het probleem van de werknemer. De werkgever moet dat maar zien op te lossen met zijn klanten. Daarbij maakt het natuurlijk wel verschil of de werknemer echt langdurig aan de zorgen van die derde wordt toevertrouwd, of niet. En hoe groot de kans op schade is.

Mogelijk is een Nederlands postbedrijf niet aansprakelijk als een pakketbezorger bij de voordeur wordt aangevallen door de pekinees van tante Sien. De kans op ernstige complicaties is veel kleiner dan in Haïti. Het gaat wel erg ver om van het postbedrijf te verlangen dat zij Sien zouden moeten opdragen haar hondje op te sluiten of een veiligheidskooi voor bezorgers op het tuinpad te construeren. Dat wordt anders als een werknemer wekenlang bij diezelfde Sien moet logeren én het om een uit onduidelijk land afkomstige bloedhond gaat.

Aan de zorgplicht en de werkgeversaansprakelijkheid zit een grens. Maar soms gaan zij wel bizar ver.

 

 

Share

Virtuele schijn & cyberwezen

Arbeidsrecht is een laatnegentiende-eeuwse uitvinding. Het is bedoeld om onmondige, ongeletterde en onderdrukte fabrieks- en landarbeiders tegen de grillen van de baas te beschermen. Daarom is de arbeidsovereenkomst opgetuigd met allerlei beschermende regels. Minimumloon, betaalde vakantie, ontslagvergoedingen, aansprakelijkheid voor bedrijfsongevallen: het is maar een greep uit meer, heel veel meer.

Aan het begin van de 21e eeuw zien de wereld en de werkplek er helemaal anders uit dan rond 1900. (Ook al zijn er vast nog steeds grillige bazen.) Dat leidt wel tot de vraag of al die bescherming nog wel van deze tijd is. En tot de vraag of het rechtvaardig is om de bescherming tot werknemers te beperken. Het verschil tussen een werknemer en een zelfstandige is tegenwoordig helemaal niet zo groot (meer).

Het probleem van het ‘antieke’ arbeidsrecht komt heel duidelijk naar voren bij platformarbeid. Valt het verrichten van klussen via een app of  website wel in te passen in de traditionele kaders? En: moeten we dat willen?

Deze zomer moest de Kantonrechter Amsterdam oordelen over Deliveroo-bezorger Sytze. Is  hij nu een werknemer, of niet? Of het al niet hip en modern genoeg was, heeft deze bezorger zich laten crowdfunden om over die vraag een procedure te kunnen voeren.

Wat was er aan de hand?

In juni 2016 is Sytze gaan werken voor Deliveroo, op basis van een arbeidsovereenkomst. Dat contract loopt tot februari 2018. Deliveroo meldt al gelijk bij aanvang dat het niet zal worden verlengd.

Sytze is bezorger op oproep. Via een app zorgt Deliveroo ervoor dat maaltijden vanuit een restaurant zo snel mogelijk bij de klant thuis worden bezorgd. Bezorgers moeten inloggen, en dan zorgt de app ervoor dat bezorgklussen aan hen worden toebedeeld. De app heeft zelfs een naam: Frank.

Wachten op ‘n oproep

Sytze werkt zo’n 27 uur per maand voor Deliveroo, naast zijn studie. Hij wordt per gewerkt uur betaald. Bij het bezorgen moet hij een Deliveroo-tenue dragen. De maaltijden moeten in een thermobox van dit bedrijf bezorgd worden. Hij mag niet voor anderen bezorgklussen doen.

Maar dan wordt alles anders

Het gaat goed met Deliveroo. De start-up is een al snel gevestigde speler geworden. Het bedrijf wil daarom de contracten met de bezorgers aanpassen. In het najaar van 2017 biedt het bedrijf nieuwe contracten aan de bezorgers van het eerste uur. Sytze hoort daar bij.  Hen wordt een nieuw contract als zelfstandig bezorger aangeboden. Met werknemers in loondienst wil Deliveroo niet verder.

Is dit stiekem toch ‘n Deliveroo-bezorger?

In het contract is bepaald dat ze per bezorging betaald krijgen, niet per gewerkt uur. In het zzp-contract staat verder dat ze hun eigen vervoermiddel moeten gebruiken. De kleren en bezorgboxen moeten aan bepaalde minimum-eisen voldoen, maar het hoeft niet per se van Deliveroo te zijn. Zo lang de bezorger maar garant staat voor een goede uitvoering, mag hij het bezorgklussen ook aan een ander uitbesteden. Voor alle duidelijkheid is ook bepaald dat de bezorger ‘erkent’ als zelfstandige werkzaam te zijn:

2.4 Jij erkent dat jij als een zelfstandige diensten aan Deliveroo verleend. 

Op 2 november schrijft Sytze aan Deliveroo dat hij de omzetting naar een zzp-contract wel wil. Een klein twee weken later krijgt Sytze een nieuw contract toegestuurd. Hij tekent en is, in ieder geval op papier, zelfstandig bezorger geworden.

A. Jij bent een zelfstandige aanbieder van diensten die zijn diensten aan Deliveroo wenst aan te bieden op basis van onderstaande voorwaarden;  
B. Partijen wensen uitsluitend met elkaar te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW;  
C. Jij bent vrij om de Diensten zowel persoonlijk te verrichten of via een andere persoon, door jou ingeschakeld en in overeenstemming met artikel 9. (..)  
D. Partijen beogen uitdrukkelijk niet om een arbeidsovereenkomst aan te gaan in de zin van artikel 7:610 e.v. BW (..).

Is het werkelijk zo?

De woorden van het contract zijn heel duidelijk. Toch meent Sytze dat hij eigenlijk een arbeidsovereenkomst heeft. Ook in een door bezorg-app Frank geregeerde wereld gaat wezen voor schijn.  Of in ieder geval vindt Sytze dat het zo zou moeten zijn.

Sytze zegt dat zijn werk voor en na de contractswissel half november nauwelijks van elkaar verschilt. Het gaat op precies dezelfde manier.  Eerst was hij werknemer, dus waarom nu niet meer? Alleen vanwege dat door hem ondertekende papiertje?

Bovendien heeft hij getekend onder druk. Als hij niet voor zzp-schap had gekozen, zou Deliveroo niet verder zijn gegaan met hem. Hij kon niet anders.

Schijn en wezen

In het arbeidsrecht gaat wezen inderdaad voor schijn. Wat partijen op papier zetten, is niet beslissend. De werkelijke verhoudingen zijn beslissend.

Dat betekent niet zonder meer dat een zzp’er die zegt (eigenlijk) werknemer te zijn gelijk krijgt. Dat kan. Maar het kan ook verkeerd uitpakken voor hem. Niet zo lang geleden werd dat duidelijk bij pakketbezorgers van PostNL. Soms waren dat volgens de rechter toch werknemers, maar vaak ook niet.  Daarover gaan de blogs Arbeidsvoorwaardenpakket 1 en Arbeidsvoorwaardenpakket 2.

Ook over de status van pakketbezorgers bestaat twijfel…

Hoe zit het hier?

De rechter neemt Sytze heel serieus. En dat is vervelend voor hem. Want de rechter gaat ervan uit dat hij wist wat hij deed in november. Hij is niet een zzp-contract ingetruct; hij wist waar hij voor tekende. Dat had hij glashard door. Ook ziet de rechter onvoldoende aanwijzingen voor tekenen onder dwang. Sytze is een volwassen burger die zelfstandig een keuze heeft kunnen maken voor het wel of niet voortzetten van de arbeidsrelatie met Deliveroo, zo oordeelt de rechter.

Evenmin is er sprake van een schijnconstructie. De arbeidsrelatie bevat niet alleen op papier aanwijzingen voor zelfstandigheid. De bezorger is vrij om te werken wanneer hij wil. Als je weinig inlogt, geeft app Frank je weliswaar minder gunstige bezorgtijden en -locaties, maar je verliest je werk niet. In de app zit geen machtsmiddel verborgen dat op werkgeversgezag wijst. Zich voor klussen vervangen door anderen mag ook echt. Sytze is bovendien minder gaan werken dan toen hij werknemer was. Voor andere opdrachtgeversn bezorgen mag ook.

De bezorger mag zijn eigen voertuig, kleding en bezorgmateriaal kiezen. Dat Sytze voor het gemak zijn oude Deliveroospullen is blijven gebruiken, moet hij vooral zelf weten. En dat Deliveroo wel bepaalde aanwijzingen geeft, wil nog niet zeggen dat er een gezagsverhouding bestaat. Zelfs niet nu het de ritprijzen en de facturen eenzijdig vaststelt.

De rechter zegt ook nog dat de wet niet goed regelt hoe er om moet worden gegaan met nieuwe vormen van arbeid. Zoals platformarbeid. En dat het misschien wel tijd wordt voor de wetgever om de kaders aan te passen. Maar eigenlijk lukt het best om met de bestaande regels een oplossing te vinden.

De kantonrechter stelt vast dat partijbedoeling en feitelijke invulling van de overeenkomst meer passen bij een opdrachtovereenkomst van een zelfstandige. Sytze is geen werknemer.

Een andere kwestie is of het een fijne oplossing is. Want het is wel de vraag of studentje Sytze met zijn thermo-rugzakje een heuse ondernemer is, die zijn eigen boontjes wel kan doppen.  Maar als je het oneerlijk vindt dat een zzp’er die wel heel erg op een werknemer lijkt nul bescherming krijgt, is dat wel  een probleem van alle tijden. Dat het ‘alles of niets karakter’ van het arbeidsrecht soms knelt, heeft niets met het internet te maken.  In zoverre is er met platforms als Deliveroo, Thuisbezorgd en Uber niet heel veel nieuws onder de zon.

Wat leren we ervan?

Misschien wel niets. Ook bij platformarbeid is het moeilijk om te bepalen of iemand echt zzp’er is of een werknemer in vermomming. Maar dat is al heel lang een kernvraag in het arbeidsrecht, die lang van voor de uitvinding van het internet en smartphones dateert. Ook in het virtuele arbeidsrecht gelden de aloude regels. Wat is de werkelijke partijbedoeling, dat is de vraag.  Dat niet een mens van vlees en bloed, maar app Frank instructies geeft, wil niet zeggen dat er geen arbeidsovereenkomst is. Daarvoor is, sinds jaar en dag, een genuanceerde beoordeling van alle omstandigheden van het geval nodig.

Aan de ander kant leren we ervan dat de criteria voor een arbeidsovereenkomst ook gelden voor platformarbeid. Het heet misschien wel anders in de virtuele wereld, het ziet er wat anders uit wellicht. Maar een als een platform arbeid, loon en gezag afspreekt, dan heeft het gewoon een arbeidsovereenkomst. Net als bij de pakketbezorgers kan het dus heel goed zijn dat  andere Deliveroo-bezorgers wel werknemer zijn. Als de feiten maar wat meer richting arbeidsovereenkomst wijzen dan in Sytzes geval. De rechter past gewoon dezelfde criteria toe als altijd.

Het arbeidsrecht prikt soms door papieren constructies heen, zelfs als het digitaal papier is. Maar niet altijd.

Share

Permanente vakantie

In deze warme, warme zomer zullen er niet veel mensen zijn die vakantie geen fundamenteel en onvervreemdbaar mensenrecht vinden. En werk (soms) een straf. Het Hof van Justitie van de EU vindt dat laatste dan wel niet, maar het recht op 4 weken doorbetaalde vakantie is wel een heel belangrijk grondrecht.

Over dat gewichtige karakter van het vakantierecht schreef ik al eerder een blog. Eind vorig jaar deed het EU Hof wederom een opmerkelijke uitspraak over vakantie. Nog maar een keer heeft het benadrukt dat werknemers, inclusief schijnzelfstandigen, het recht op vakantie niet makkelijk kwijt kunnen raken.

Het Hof vindt het heel belangrijk dat zij daadwerkelijk vakantie kunnen nemen, zodat ze uitrusten van hun drukke werkzaamheden.  De werknemer moet toekomen aan recuperatie. Financiële, praktische en juridische belemmeringen moeten zoveel mogelijk worden weggeruimd. Zie daarover ook mijn blog All Inclusive.

Wat was er aan de hand?

Conley King werkt vanaf 1999 voor de Sash Window Workshop, een bedrijf dat houten kozijnen vervaardigt en installeert in Londen en Zuid-Engeland. King wordt op provisiebasis betaald, per voltooide opdracht dus. Hij neemt zo af en toe wel vakantie, maar dan wordt hij uiteraard niet betaald. In de overeenkomst tussen King en Sash is met zoveel woorden bepaald dat hij als zelfstandige werkzaam is.

In oktober 2012 stopt  King met werken bij Sash. Ter gelegenheid daarvan presenteert hij een forse rekening. Hij wil dat alle vakantie die hij niet op heeft kunnen nemen alsnog wordt uitbetaald. In totaal ruim een half jaar aan niet genoten vakantie. Verder wil hij dat het loon wordt nabetaald over de weken die hij wél vrij heeft genomen.

Blijkbaar geldt ook in het Engelse recht dat wezen voor schijn gaat. De rechter oordeelt dat King een arbeidsovereenkomst had met Sash. Dat ze iets anders op papier hadden gezet, maakt niet uit. Als werknemer heeft King inderdaad recht op doorbetaalde vakantie.

Maar dan wordt het moeilijk…

Bij die conclusie beginnen de moeilijkheden pas. De Engelse rechter heeft twee hele grote problemen met Kings vakantieclaim over de periode 1999 – 2012.

Het eerste is dat King nooit om betaalde vakantie heeft gevraagd. Heeft hij er dan toch, en ook nog eens met terugwerkende kracht van bijna 15 jaar, recht op?

Een tweede probleem is dat de Engelse wet bepaalt dat vakantie moet worden opgenomen in het jaar waarover ze is opgebouwd. Wanneer de werkgever die niet biedt, dan moet de werknemer daar binnen 6 maanden tegen protesteren bij de rechter. Daarna zijn de vakantiedagen vervallen.

De Engelse rechter is echter bekend met de zeer werknemersvriendelijke uitleg van het vakantierecht door het EU Hof. Sporen de Engelse regels daar wel mee? De zaak wordt daarom doorverwezen naar het Hof.

Vakantie is belangrijk

Het EU Hof benadrukt nog maar eens hoe belangrijk het recht op vakantie is. Het is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers essentieel dat ze uitrusten in de vakantie.

Het recht op vakantie is zelfs opgenomen in het EU Grondrechten Handvest.

Bij die uitgangspunten past niet dat een werknemer om vakantie zou moeten vragen. Het recht daarop is immers onvoorwaardelijk. Het volgt direct uit de EU-wetgeving. Ook ongevraagd heeft King dus recht op vakantie.

Vakantie gaat (bijna) nooit verloren

Verder herhaalt het Hof dat vakantie niet verloren mag gaan als de werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest om die op te nemen. Zieke werknemers kunnen bijvoorbeeld zo ziek zijn, dat ze geen  vakantie kunnen opnemen. Zij moeten dat daarom later kunnen inhalen. En als dat niet meer kan, omdat hun arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd, dan moet de werkgever de niet genoten vakantiedagen uitbetalen.  Dat blijkt onder meer uit de uitspraak in de zaak Schultz-Hoff. Meer daarover in de blog Ik ga op vakantie en ik neem mee…

Nu heeft het Hof eerder ook  geoordeeld dat die vergoeding niet oneindig kan oplopen.  Als de werknemer na jarenlange ziekte uit dienst gaat, dan valt niet te verwachten dat het hele tegoed nog gaat bijdragen aan zijn recuperatie.  Na een ruime overgangstermijn mogen vakantiedagen vervallen, ook bij werknemers die te ziek waren om ze op te kunnen nemen. Vakantie is belangrijk, maar er zijn grenzen. De werknemer bouwt ook weer geen onuitputtelijk verlofstuwmeer op.

En in dit geval zeker niet!

Het EU-Hof stelt nep-zpp’ers als King gelijk aan langdurig arbeidsongeschikten.  Ook King is redelijkerwijs niet in staat geweest om vakantie op te nemen. Sash gaf hem daar immers niet de kans toe. Zij zag King nu eenmaal niet als werknemer.

Het Hof vindt het onwenselijk als werkgevers aan hun vakantieverplichtingen zouden kunnen ontkomen. Ze mogen er niet van profiteren dat ze hun werkkrachten jarenlang hun fundamentele recht hebben onthouden. Als die aanspraken na verloop van tijd (gedeeltelijk) zouden vervallen, is de werkgever voordeliger uit dan wanneer hij zich netjes aan de regels zou hebben gehouden. Dergelijk wangedrag mag niet worden gestimuleerd.

De Engelse regels over verval van vakantie zijn daarom in strijd met het Europese recht. Anders dan bij langdurig zieke werknemers, is niet van belang of King dat hele tegoed nog echt kan inzetten om te recupereren.  Veel belangrijker is dat voorkomen wordt dat werkgevers hun verplichtingen proberen te ontduiken. Daarom mag het verlofstuwmeer niet verdampen.

Wat leren we ervan?

Werkgevers die schijnzelfstandigen inhuren moeten enorm oppassen. Volgens het EU Hof zijn zij werkgevers die werknemers niet in staat stellen om hun fundamentele recht op vakantie uit te oefenen. Omdat het zo belangrijk is dat werknemers dat wel doen, moet calculerend gedag van werkgevers worden tegengegaan. Ze mogen dan ook niet worden ‘beloond’ met het verval van vakantiedagen.

Opmerkelijk is dat niet eens is komen vast te staan dat Sash bewust een schijnconstructie is aangegaan. Of volstrekt te goeder trouw een zelfstandige heeft ingehuurd, die achteraf toch een werknemer met vakantierechten blijkt te zijn.  Het Hof wil niet weten van fijne nuances. Van een werkgever – ook als hij niet eens weet dat hij het is –  wordt simpelweg verwacht dat hij over de juiste informatie beschikt:

In de tweede plaats is niet van belang dat Sash ten onrechte van mening was dat King geen recht had op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, zo dit al klopt. De werkgever moet namelijk alle informatie vergaren met betrekking tot zijn verplichtingen ter zake.

Het recht op vakantie is van eminent belang. Het kan met forse terugwerkende kracht worden geclaimd. Het is nagenoeg onvoorwaardelijk. Het is permanent.

Share

Het busje komt zo…

En daar sta je dan op een winderige en natte bushalte. Maar vooral: een lege bushalte. Dat is ronduit balen. In deze meivakantie valt niet alleen het weer tot nu toe vies tegen. De staking in het streekvervoer op 30 april en 1 mei helpt ook niet echt mee. Je dagje uit valt zo letterlijk en figuurlijk in het water.

arsz_20180501_082638

De werkgevers in het streekvervoer hebben nog geprobeerd de actie te verbieden. Ze hebben het kort geding tegen de vakbonden echter verloren. De rechter vindt dat er geen reden is om een stakingsverbod uit te spreken. In de  uitspraak van 26 april stelt de rechter voorop dat staken een grondrecht is, dat niet te snel mag worden ingeperkt.

Over het stakingsrecht schreef ik al eerder de blog Actie, actie!

Wat was er aan de hand?

De werknemers in het streekvervoer (en hun vakbonden) zijn al langer ontevreden over hun arbeidsvoorwaarden. Ze willen niet alleen beter betaald krijgen. Ook eisen ze meer rusttijd tussen hun busritten in. Zodat ze even kunnen eten, of naar de wc kunnen gaan. Nu worden ze zo strak ingeroosterd dat ze soms uren achtereen op de bestuurdersstoel moeten blijven zitten.

Een leeg busstation
Een leeg busstation

De bonden en de werkgevers in de sector hebben eind 2017 over een nieuwe cao onderhandeld. In die onderhandelingen stond de werkdruk centraal. Het lukte echter niet om daarover overeenstemming te bereiken. Op 18 december stellen de bonden een ultimatum, met daarin heel specifieke eisen. Als de werkgevers die niet inwilligen, gaat er gestaakt worden. De werkgevers geven niet toe. Op 4 januari 2018 staakt het streekvervoer gedurende een dag.

In de loop van januari bereiken de werkgevers en de bonden een principe-akkoord. De achterban van de bonden vindt dat echter onvoldoende. Ze wijzen het akkoord af.

Terug aan de onderhandelingstafel?

De bonden laten in maart aan de werkgevers weten dat ze daarom andere, betere afspraken willen maken. Ze verwijzen naar de eisen uit het ultimatum van december. Vooral de maatregelen tegen werkdruk daarin vinden ze belangrijk. Ze zeggen ook weer te gaan staken als de werkgevers niet toegeven.

De onderhandelingen verlopen vervolgens niet echt vlotjes. De werkgevers willen onder andere doorrekenen wat al die maatregelen gaan kosten. Ze vragen de bonden om enkele weken bedenktijd. Ze willen alles nog eens heel goed bekijken.

De bonden vinden het echter wel welletjes. Het gaat om dezelfde eisen als in december.  Op 10 april laten ze weren dat er op 30 april en 1 mei actie zal worden gevoerd. Tenzij de werkgevers binnen een week substantieel tegemoetkomen aan hun eisen.

Dat moet verboden worden!

De werkgevers stappen naar de rechter. Die moet de staking verbieden. De bonden zijn namelijk veel te vroeg overgegaan tot actie. De onderhandelingen lopen nog. De werkgevers hebben gewoon wat tijd nodig om te bekijken of hun eisen te betalen zijn. Maar van onwil is geen sprake.  Staken is nu nog niet zinnig. En dus prematuur.

crsz_20180501_082412

Bovendien kan de staking tot grote maatschappelijke schade leiden.  Attracties als de Keukenhof en de Efteling zullen lastig te bereiken zijn. Juist in een vakantieperiode is dat heel hinderlijk. En dat kan ook tot gevaarlijke situaties leiden. Ook rond Schiphol dreigen problemen als het busvervoer plat ligt. Opstoppingen, files en mensenmenigtes zouden voor gevaar kunnen zorgen.

Last, but not least, lijden de busbedrijven enkele miljoenen schade door de staking. Misschien zelfs wel 6 miljoen euro.

Wat vindt de rechter?  

De rechter ziet geen reden om de staking te verbieden. Dat is een grondrecht, neergelegd in artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest. Uitgangspunt is dat staken mag. Alleen wanneer dat maatschappelijk dringend noodzakelijk is, mag de rechter een staking verbieden.

De bonden mogen kiezen wanneer zij een actie zinvol vinden. Ze hoeven niet te wachten tot onomstotelijk vast staat dat verder onderhandelen geen zin heeft. De druk op de ketel houden tijdens lopende onderhandelingen mag ook.

drsz_120180430_161459

Schiphol blijft tijdens de staking prima bereikbaar met de trein, auto en taxi. De staking is ook al enkele weken van tevoren aangekondigd. De door de werkgevers gevreesde chaos acht de rechter dan ook geen reëel gevaar. Datzelfde geldt  voor de wantoestanden rondom de attracties. Of een reusachtige daling van de bezoekersaantallen. Ongefundeerde horrorscenario’s.

Bovendien vindt de rechter dat de staking in de vakantie minder schadelijk is dan tijdens een werkweek. Nu worden vooral dagjesmensen en toeristen getroffen. Anders zouden veel meer forenzen en scholieren slachtoffer worden van de actie.

Ten slotte vindt de rechter het niet zo belangrijk dat de werkgevers zelf enige schade lijden. A|s het door de werkgevers geclaimde bedrag al klopt, dan is het niet zo hoog dat de staking verboden mag worden.

Wat leren we ervan?

Staken is hinderlijk. Staken is schadelijk. Voor werkgevers en soms ook voor het wat grotere publiek. Maar dat is ook precies de essentie van staken. De (dreigende) schade en hinder is een drukmiddel in onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden. Zonder zo’n drukmiddel wordt collectief onderhandelen collectief bedelen.

Bij de vraag of er gestaakt mag worden, zitten de bonden op de chauffeursstoel. Zij bepalen of het zin heeft. Zij bepalen of ze zijn uitgepraat. Niet de werkgever. De rechter stuurt vervolgens maar heel beperkt bij.

Het recht om te staken is een fundamenteel recht. Dat mag beperkt worden, maar alleen als daar heel goede redenen voor zijn. Een werkgever die stakingen wil laten verbieden  zal daarom met goede argumenten moeten komen. En die ook heel goed onderbouwen. Alleen maar beweren dat er grote schade dreigt is onvoldoende. Die claim  moet wel aannemelijk gemaakt worden.

Dat een werkgever zelf schade lijdt bij een staking is onvermijdelijk. Dat is als gezegd precies de bedoeling. Alleen in heel extreme gevallen is dat een  reden voor de rechter om in te grijpen.

 

Share

Valse doorstart

De ontslagbescherming van werknemers is niet mals. Ook wanneer een bedrijf wordt overgenomen is de rechtspositie van het personeel in graniet gebeiteld. Daar zijn goede redenen voor. Dat neemt niet weg, dat werkgevers dat soms maar lastig vinden.  Hun ondernemersvrijheid wordt met al die regeltjes flink ingeperkt.

rsz_20180306_153740[1]In faillissement wordt alles echter anders. Dan gelden de gewone regels niet. Er is dan bijna geen ontslagbescherming. Ook de regel dat bij bedrijfsovername al het personeel mee overgaat mét behoud van arbeidsvoorwaarden is uitgeschakeld.

Een faillissement is niet per se het einde van een bedrijf. Soms is het een nieuw begin. Een De nieuwe eigenaar kan de onderneming opkopen. En zonder alle ballast uit het verleden – schulden, dure arbeidsvoorwaarden – voortzetten.De werkgelegenheid blijft voor een dee behouden.

Daarom is de pre-pack ontwikkeld. Bij een pre-pack worden het faillissement én de doorverkoop van de onderneming alvast geregeld voordat de rechter het bedrijf failliet verklaart. De nieuwe eigenaar kan direct aan de slag. Met slechts een deel van het oude personeel. En vaak: met versoberde arbeidsvoorwaarden.

Ook kinderopvangorganisatie Estro wilde met een pre-pack afslanken en opnieuw beginnen.  Op 22 juni 2017 oordeelde het EU Hof van Justitie over de vraag of er op die manier doorgestart mag worden.

Wat was er aan de hand?

Estro lijkt een succesvolle kinderopvang-onderneming. Honderden vestigingen en zo’n 3600 personeelsleden. Allemaal blije kindertjes en zo mogelijk nog blijere ouders. Maar achter de zon don gaan donkere wolken schuil.

rsz_220180306_153740[1](1)

In het najaar van 2013 ziet de directie van Estro het al aankomen. De inkomsten dalen. De kosten blijven gelijk, of stijgen zelfs. Op die manier haalt Estro de zomer niet.

Ze gaan niet bij de pakken neerzitten. De directie en het moederbedrijf ontwerpen een plan, ‘Project Butterfly’. Het faillissement moet worden aangegrepen om het bedrijf in betere toestand door te starten.  Dan is het wel handig als er iemand klaar staat om de onderneming direct over te nemen zodra  het doek is gevallen. Dan blijven klanten en personeel behouden.

Het plan wordt in de eerste maanden van 2014 tot in de puntjes uitgewerkt. Het moederbedrijf van Estro zal een nieuwe onderneming oprichten. Die moet een deel van de kinderdagverblijven na het faillissement overnemen. Bekeken wordt welke vestigingen levensvatbaar zijn. En welke personeelsleden er na faillissement in dienst mogen blijven.

In zekere zin wil het moederbedrijf de kinderdagverblijven van Estro aan zichzelf, ook al is dat dan in de gedaante van een andere dochtermaatschappij, verkopen. In ieder geval wordt er niet naar andere kopers gezocht.

In juni 2014  stapt Estro naar de rechtbank. Die benoemt een stille curator, om alvast te bekijken of een verkoop en doorstart mogelijk zijn. En oh, wat een verrassing: er staat een koper klaar. De net door het moederbedrijf opgerichte dochteronderneming SmallSteps.

Faillissement-is-niet

Op vrijdag 4 juli krijgen alle werknemers te horen dat Estro haar faillissement gaat aanvragen. Dat wordt al een dag later uitgesproken. Nog op diezelfde zaterdag verklaart SmallSteps dat het ongeveer 2/3e van de vestigingen over wil nemen. Voor zo’n 2600 van de 3600 Estro-werknemers is er een baan in de ‘nieuwe’ organisatie.

De curator houdt zich aan het scenario dat zo zorgvuldig is uitgestippeld.  SmallSteps mag de kinderdagverblijven overnemen. Daarmee haalt de curator veel geld binnen voor de schuldeisers. Veel meer dan wanneer hij de gebouwen, boxen, knuffelbeestjes en Jip en Janneke serviesjes los had verkocht. Zo’n 2600 werknemers kunnen op maandag gewoon al weer aan de slag. Nu voor SmallSteps, maar het werk blijft hetzelfde.

Probleem is wel dat niet iedereen profiteert.  Vooral oudere, dure krachten blijven achter in het failliete Estro. Ook als hun vestiging open blijft. Zij zien dit flitsfaillissement dan ook als een truc. De ontslagen Karin, Lyoba, Danielle en Astrid stappen daarom samen met de FNV naar de rechter toe.

Misbruik?

Sommige werkgevers sturen bewust aan op een faillissement om werknemers te kunnen lozen. Dat mag niet.  Dan maakt de werkgever namelijk misbruik van het faillissementsrecht.

rsz_p1000756De rechter neemt echter niet heel snel aan dat er van dat misbruik sprake is. De werknemer moet aantonen dat de werkgever het faillissement heeft aangevraagd met het nagenoeg uitsluitende oogmerk om ontslagbescherming te ontduiken. Dat is een zeer strenge eis. Het lukt werknemers dan ook niet heel vaak om dat aan te tonen. De boze bedoelingen van de werkgever moeten er echt vanaf druipen, wil de werknemer iets kunnen beginnen tegen het ontslag.  In mijn blog De winkel draait door valt te lezen hoe lastig het is om misbruik aan te tonen. Want handig gebruik maken van een faillissement mag dan weer wel.

Conclusie: ook de ontslagen Estro-medewerkers hoefden niet al te veel te verwachten van een beroep op misbruik.

Faillissement?

Ze gooien het daarom over een andere boeg. Ze betogen dat een compleet voorgekookte doorstart na faillissement de regels bij overgang van onderneming niet uitschakelt. De Nederlandse wet zegt dat dan wel, maar mag dat ook volgens de EU Richtlijn Overgang van onderneming?

0b Capture

Ook de EU-Richtlijn laat een uitzondering op werknemersbescherming toe bij faillissement.  Het EU-hof vindt echter dat die uitzondering niet voor alle faillissementen is bedoeld.  Ze moeten hoofdzakelijk zijn gericht op de verkoop van de bedrijfsmiddelen om de schuldeisers te kunnen afbetalen. Liquidatie van het ondernemingsvermogen is daarvoor de lugubere vakterm.

Een faillissement à la Estro heeft volgens het Hof een ander doel dan liquidatie. Zelfs al zijn de schuldeisers vaak beter af met een voorbereide verkoop van een lopend bedrijf.  De opbrengst is dan hoger. In dit geval vindt het hof dat de doorstart van de (afgeslankte) onderneming het hoofddoel van het faillissement is.  Waardebehoud van de onderneming en werkgelegenheidsbehoud staan centraal En dan moet de gebruikelijke werknemersbescherming gewoon gelden. Dat is niet bij alle pre-packs zo, zegt het hof, maar nu wel.

Waarom is Estro’s pre pack bijzonder?

Wat maakt het gepre-packte faillissement van Estro nu zo bijzonder?  Waarom valt dit niet onder de uitzondering?

rsz_20170701_110926[1]

Het EU-hof benoemt een aantal bijzonderheden. De eerste is dat de doorstart minutieus is voorbereid. Tot in de kleinste details, zoals het hof zegt. Maandenlang is er aan de doorstart gewerkt. Er is een heel Butterfly Project opgezet. En er is speciaal een nieuwe dochtermaatschappij opgericht.

De tweede is dat er tussen faillissement en doorstart nauwelijks tijd verstreken is. De nieuwe eigenaar meldt zich al op de dag van de faillietverklaring. De bedrijfsactiviteiten zijn nauwelijks onderbroken geweest. Het faillissement is op een zaterdag uitgesproken. De eerstvolgende maandag worden de meeste vestigingen al door SmallSteps gerund. Ouders en kinderen hebben eigenlijk heel  weinig gemerkt van de overname. Hoogstens stond er zo hier en daar een andere ‘juf’ voor de groep.

De moedermaatschappij, de directie en de curator hebben alles op alles gezet om de onderneming zo veel mogelijk ongewijzigd en zo snel mogelijk voort te zetten. Dat de oude eigenaar Estro daarbij failliet moet gaan, is niet meer dan een onvermijdelijk neveneffect. Het hof vindt het allemaal veel meer lijken op een gewone overgang van onderneming.

Het hof concludeert dat werknemers met zo’n faillissement niet van hun rechten bij overgang van onderneming mogen worden beroofd.

Wat leren we ervan?

De werknemersbescherming bij overgang van onderneming gaat ver. De letter van de wet (en de Richtlijn) lijken pre-pack toe te staan. Het EU Hof eist echter dat het om een faillissement gaat waarvoor het faillissement bedoeld is: verkoop ter aflossing van de schulden. Een voorgekookt faillissement voldoet niet altijd aan die eis. Wanneer de doorstart niet langer een middel is om meer geld voor de schuldeisers binnen te halen, maar het doel, is de grens bereikt.

rsz_20170701_102740[1]

De hamvraag is natuurlijk wanneer een middel omslaat in een doel. Oftewel: is het faillissement in wezen niet meer dan schijn?

Share

All inclusive

Als het goed is, kan iedereen in de zomer een paar weken lekker met vakantie. Heerlijk ontspannen. Uitrusten van werk of studie. Maar soms leidt vakantie juist tot ruzies en tot relatiestress. Sommige mensen kan misschien beter op kantoor blijven, in plaats van op de bovenlip van partner en kinderen te kamperen. Ook juridisch gezien is vakantie niet altijd even relaxed.

rsz_20170725_121506[1]
Het ideale vakantieadres!
Het Hof van Justitie van de EU denkt evenmin luchtig over vakantie. Het is een fundamenteel recht van werknemers om 4 weken per jaar, doorbetaald, vrij te zijn. Het Hof vindt het essentieel dat werknemers onbezorgd kunnen bijkomen van hun werk. Om die recuperatiefunctie van vakantie waar te kunnen maken, moet dan wel het loon worden doorbetaald. Anders zouden werknemers misschien doorwerken of vakantiewerk doen om toch inkomen te hebben.

Loondoorbetaling is simpel bij werknemers met een vaste baan, een vast salaris en een vaste arbeidsomvang. Of de werknemer nu gaat wandelen in Toscane, met een camper door Canada trekt of op zijn balkon gaat zitten: aan het einde van de maand staat het reguliere salaris op zijn bankrekening.

Bij andere arbeidsrelaties valt die regel over doorbetaalde vrije tijd een stuk moeilijker te hanteren. Hoe om te gaan met werknemers die stukloon of prestatie-afhankelijke bonussen krijgen? En wat als de werknemer geen vast aantal uren werkt? Hoe om te gaan met een oproepkracht? Een parttimer die maar voor een maandje ergens werkt, hoe moet dat dan?

De Kantonrechter Groningen kreeg laatst met zo’n moeilijke kwestie te maken.

Wat was er aan de hand?

Een opleidingsinstelling heeft in 2006 een locatiemanager in dienst genomen. De hoeveelheid opleidingen en het aantal cursisten wisselt, zodat de werkuren ook nogal veranderlijk zijn. De locatiemanager heeft daarom een oproepovereenkomst gekregen. Ze ontvangt geen vast salaris, maar wordt per feitelijk gewerkt uur betaald. In de zomermaanden is het heel rustig. Dan hoeft ze dus ook niet te werken, omdat haar werkgever haar niet oproept. Ze is wel vrij, maar krijgt geen salaris.

rsz_p1010965

Na een aantal jaar zo gewerkt te hebben, wil de locatiemanager toch wat meer zekerheid. Uiteindelijk stapt ze naar de rechter. Ze vraagt deze te bepalen dat inmiddels feitelijk een arbeidsovereenkomst voor een vast aantal uren per maand is ontstaan. Daarbij kan de rechter uitgaan van het gemiddelde urenaantal over de afgelopen jaren. De werkneemster beroept zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek:

Indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden.

De onderwijsinstelling en de werkneemster verschillen van mening over de periode die ze moeten nemen om de gemiddelde urenomvang te berekenen. Welk tijdvak is representatief? (Het wetsartikel bevat niet meer dan een vermoeden. Het gemiddelde is een sterke aanwijzing, maar de werkgever kan aantonen dat het anders zit. Het is dus mogelijk om een andere periode te nemen. Zelfs zou de werkgever kunnen bewijzen dat ze echt geen vaste uren hebben afgesproken.)

Maar goed, dat issue kan hier verder blijven rusten. Bij de berekening van het aantal arbeidsuren duikt echter ook een vakantieprobleem op.

All inclusive vakantie?

De werkneemster wil dat er vakantie-uren opgeteld worden bij de feitelijk gewerkte uren. Dan pas heb je het goede aantal uren om de omvang van de arbeidsovereenkomst vast te stellen. ‘Normale’ werknemers die bijvoorbeeld een 36-urige werkweek hebben, hoeven niet al die uren te werken om hun volle salaris te  krijgen. Een deel ervan mogen ze op vakantie. Over een jaar gezien werken ze daardoor minder dan de afgesproken 36 uur per week.

Als bij de locatiemanager uitsluitend de werkelijk gewerkte uren meetellen voor de arbeidsomvang, zou ze minder goed af zijn. En in feite op eigen kosten vakantie moeten nemen. Dat mag niet volgens het EU-hof.

Aan het recht op doorbetaald verlof mag onder geen beding worden getornd. En het mag alleen bij einde van het dienstverband worden afgekocht. In de blog Ik ga met vakantie en ik neem mee… heb ik daar al over geschreven.

Volgens-vaste

De werkgever ziet dat anders. Die betoogt dat de werkneemster in de zomermaanden prima kon bijkomen. En ze kreeg dan wel geen normaal maandsalaris, maar wel inkomen om ook van die vrije tijd te kunnen genieten. In ieder geval zou ze zich niet gedwongen moeten voelen om een zomerbaantje aan te nemen om toch aan geld te komen.

De werkgever zegt dat er in het uurloon een toeslag is opgenomen voor vakantiedagen. Bovenop haar gewone uurloon krijgt ze een bedrag om vakantie van te kunnen genieten. Dat geld wordt niet maandelijks uitbetaald, maar gereserveerd. Vlak voor ze zomer ontvangt de werkneemster het opgespaarde bedrag. In feite krijgt ze de vakantiedagen in een klap uitbetaald. Vervolgens kan ze lekker van haar vakantie genieten.

Wat vindt de rechter?

De kantonrechter benadrukt nog maar eens hoe belangrijk vakantie is volgens het EU-recht. Uit de EU-arbeidstijdenrichtlijn vloeit voort dat werknemers echt moeten kunnen uitrusten in hun vakantie. Dat houdt ook in dat ze geen financieel nadeel mogen lijden door het opnemen van vakantie. (Daarover gaat ook de blog Fundamenteel mensenrecht.)

Knipsel vakantie

De all inclusive constructie van de werkgever is in dit geval toegestaan. Die kan volgens de rechter op gespannen voet staan met het recht op doorbetaalde vakantie. In de vakantiemaanden ontvangt de werkneemster immers niet haar gewone maandsalaris. Door het vakantieloon vooruit te betalen, koopt de werkgever de vakantieaanspraken in zekere zin af. En dat mag eigenlijk alleen bij ontslag, als de eindafrekening wordt opgemaakt.

In dit geval mag het echter toch, vindt de rechter. In de rustige zomerperiode is de werknemer immers feitelijk in staat om vakantie op te nemen. Verder wordt haar in de maandelijkse salarisspecificaties duidelijk gemaakt hoeveel vakantietegoed ze heeft opgebouwd. Dat wil zeggen: ze kan weten hoeveel geld er voor vakantie wordt gereserveerd.  Dat bedrag wordt vervolgens keurig netjes uitbetaald in juli.

Al met al wordt er zo voldoende gewaarborgd dat de werkneemster de ruimte krijgt om (financieel) onbezorgd vakantie te kunnen vieren en uit te rusten. Zolang dat doel van de EU-richtlijn maar wordt bereikt, is er geen probleem.

quote

Wat leren we ervan?

All inclusive loon kan soms. Het moet de werknemer dan wel duidelijk worden gemaakt dat daarvan sprake is. De werkgever moet dan ook specificeren welk deel van het loon is bedoeld om de werknemer in zijn vrije tijd van inkomen te voorzien. In theorie zou de werknemer dat geld dan kunnen reserveren om vakantie op te kunnen nemen als hij daar zin in heeft. Ook de werkgever kan dat geld opzij zetten, zoals hier is gebeurd.

rsz_20170722_121128[1]

De rechter hecht niet alleen in deze zaak groot gewicht aan duidelijkheid over en inzichtelijkheid van het all inclusive arrangement.  Dat is een algemene lijn. Bijvoorbeeld de Kantonrechter Eindhoven en onlangs nog de Kantonrechter Zaanstad keurden het all-in loon af, omdat het nu juist aan die duidelijkheid ontbrak.

De Europese rechter heeft overigens nog niet expliciet geoordeeld of all inclusive loon is toegestaan. Het Hof van Justitie is aan de strenge kant wat het vakantierecht betreft. Het lijkt er bijna op dat de werknemer niet alleen het recht, maar ook de plicht heeft om lekker uit te rusten in zijn vrije tijd. Gij zult recupereren, is het devies. Desnoods in een all inclusive vakantie resort.

Ook voor arbeidsjuristen is vakantie heerlijk. Of wij daar ook simpel van kunnen genieten, is echter de vraag.

 

 

 

 

 

Share

Geknipt en geschoren

Werken bij kapsalon New Hairstyle is niet meer zo gezellig. Een kapster werkt daar al jaren op de maandagmiddag. Sinds de kapsalon in 2014 nieuwe eigenaars heeft gekregen, zijn de onderlinge verhoudingen verzuurd.

rsz_20170703_083536[1]

New Hairstyle probeert haar vanaf 2014 verschillende keren te ontslaan, maar dat lukt niet. In de zomer van 2015 gooien ze er een ontslag wegens werkweigering tegenaan. Ook dat gaat mis, maar de kapster wil dan niet meer terug. In plaats van een ongeldigverklaring van het ontslag, wil ze een schadevergoeding

Omdat in juli 2015 het nieuwe ontslagrecht van de Wet werk en zekerheid is ingevoerd, is de vraag wat nu de gevolgen zijn van een ongeldig ontslag. Op welke vergoeding heeft de werkneemster recht? De Hoge Raad deed uitspraak op 30 juni 2017. (Over het verschil tussen het oude en het nieuwe stelsel schreef ik al eerder een blog.)

Wat was er aan de hand?

Vanaf 1989 werkt de kapster een middag in de week bij New Hairstyle in Spakenburg. Ze heeft daarnaast de zorg voor haar gezin. Haar man werkt in de bouw. Hun vakanties moeten dus in de bouwvakvakantie worden gepland.

Jarenlang gaat het allemaal goed bij de kapsalon, totdat er in 2014 nieuwe eigenaars komen. Al snel maken die duidelijk niet met de werkneemster verder te willen. Ze stellen voor met een beëindigingsovereenkomst uit elkaar te gaan, maar willen geen ontslagvergoeding meegeven. De werkneemster accepteert het voorstel niet. Als ze weer aan de slag wil gaan op de eerstvolgende maandagmiddag, mag ze haar eigen werk niet meer doen. Ze moet gaan schoonmaken. Haar advocaat protesteert.

rsz_20170703_084113[1]Begin 2015 stapt New Hairstyle naar het Uwv om toestemming te krijgen voor een ontslag op bedrijfseconomische gronden. Het Uwv weigert die te geven. Ook het reorganisatieontslag gaat niet door.

Ook in de eerste maanden van 2015 vraagt de kapster om twee weken vrij in de bouwvakvakantie. Daar worden ze het niet over eens. Op een kwade dag zegt de kapster dat ze gewoon met vakantie gaat wanneer zij wil. New Hairstyle schrijft op 23 juli een boze e-mail: als iedereen zijn eigen gang gaat met vakanties, wordt het een zooitje. Dat werkt niet in een bedrijf met 24 werknemers. Ze vinden haar opstelling onacceptabel en oncollegiaal.

Diezelfde dag nog mailt de kapster terug. Ze schrijft dat ze er vanuit mag gaan dat haar verzoek om in de bouwvak vrij te mogen is toegewezen. De kapsalon heeft daar niet op tijd op gereageerd en dan geldt het verzoek als toegewezen. Misschien een beetje bitsig besluit ze haar bericht met de mededeling dat ze nu lekker gaat genieten van haar twee weken vakantie.

Knipsel quote

Als ze vervolgens in die weken met vakantie gaat, ontslaat New Hairstyle haar op 4 augustus 2015. In strijd met de wet gebeurt dat zonder toestemming van de rechter. Die is vereist als de werknemer niet van te voren instemt met het ontslag.

Wat vindt de rechter?

De kantonrechter en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zien geen geldige reden om de kapster te ontslaan. In de eerste plaats is niet de juiste procedure gevolgd. De werkgever had naar de rechter moeten stappen om het contract te laten beëindigen.

Bovendien is het inderdaad zo dat de vakantie overeenkomstig de wensen van de werknemer wordt vastgesteld, tenzij de werkgever binnen twee weken schriftelijk uitlegt dat het verzoek moet worden afgewezen. Artikel 7:638 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt onder meer:

[...] Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.

De rechters hebben sterk de indruk dat de kapsalon welbewust op zoek is geweest naar een spreekwoordelijke stok om de hond te slaan. Ze wilden simpelweg van de kapster af, of ze daar nu een goede reden voor hadden of niet. Met een fout ontslag kunnen ze de verhoudingen zo op scherp zetten, dat terugkeer niet meer mogelijk is. Zelfs als dat ontslag zelf eigenlijk niet deugt.

Aan dat vermoeden draagt bij dat de kapsalon zich al tijden laat bijstaan door een advocaat.  Bij de kantonrechter heeft de directie van New Hairstyle bovendien verklaard dat ze gewoon ‘helemaal klaar waren’ met haar. Het gerechtshof gelooft niets van het verhaal dat de werkgever niet precies wist wat de regeltjes waren en de ontslagbrief van 4 augustus 2015 in een impuls had opgesteld.

Kortom: de kapsalon heeft willens en wetens aangestuurd op een ongeldig ontslag om een ‘oplossing’ te forceren.

Wat kost dat?

De kapster eist schadevergoeding. Bovenop de wettelijke transitievergoeding wil ze een aanvullende billijke vergoeding om de gevolgen van het ontslag op te vangen. Als ze niet ten onrechte zou zijn ontslagen, dan had ze tot aan haar pensioen ruim €57.000 kunnen verdienen bij de kapsalon.

De rechters gaan niet mee in die berekening. Het hof betwijfelt of ze echt tot aan haar pensioen bij de kapsalon zou zijn blijven werken. Een arbeidsovereenkomst is geen levensverzekering.

knipsel tegel

Bovendien heeft de kapsalon wel een transitievergoeding betaald. De transitievergoeding is in de wet precies vastgelegd. Deze is bedoeld om de gevolgen van het ontslag op te vangen. Die tellen volgens het hof  daarom niet mee bij het berekenen van de billijke vergoeding.

De transitievergoeding bereken je zo
De transitievergoeding bereken je zo

De hoogte van de billijke vergoeding hangt af van de ernst van de fout van de werkgever. Van belang is ook dat de vergoeding zo hoog is dat de onrechtmatig ontslag wordt voorkomen. Volgens het hof moet de vergoeding daarom substantieel zijn. Zij moet punitief en afschrikwekkend zijn.

Op grond van die uitgangspunten stelt het hof, net als de kantonrechter, de billijke vergoeding vast op €4.000. Dat lijkt niet afschrikwekkend hoog. Omdat de kapster niet heel veel verdiende per maand, komt dat aan de andere kant wel neer op bijna 18 maandsalarissen.

Het zure voor de kapster is dat ze wel de proceskosten in hoger beroep van New Hairstyle  moet betalen. Het gerechtshof komt namelijk op dezelfde vergoeding uit als de kantonrechter. Die beslissing is dus juist en het hoger beroep is daarom eigenlijk niet terecht. De kosten van de werkgever bedragen ongeveer €2500. Op die manier blijft er wel heel weinig van de billijke vergoeding over. En haar baan is ze nog steeds kwijt.

Wat vindt de Hoge Raad?

Het is begrijpelijk dat de kapster niet erg tevreden is met deze uitkomst. Ze stapt naar de Hoge Raad. En die denkt er wat anders over dan het hof en  de kantonrechter.

De inkomensgevolgen van het ontslag mogen juist wél meewegen bij de berekening van de vergoeding. De wettelijke transitievergoeding dekt die nu eenmaal maar gedeeltelijk. De werkneemster had er voor kunnen kiezen het onwettige ontslag te vernietigen. Dan zou ze weer recht op loon en werk hebben gehad. De wet geeft haar echter de mogelijkheid om, in plaats daarvan, een billijke vergoeding te vragen. Dan wordt het ontslag niet teruggedraaid. Die vergoeding is echt bedoeld als een alternatief voor vernietiging en terugkeer naar het werk.

rsz_20170703_083651[1]

Dan is het ook volgens mij geen gekke gedachte dat die vergoeding wordt berekend door te bekijken hoeveel loon de werknemer mist door het voortijdige en onrechtmatige einde van het contract. De vraag is in feite  wat  de restwaarde is van de overeenkomst op het moment dat de werkgever die kapot heeft gemaakt.

Nu zou je kunnen zeggen dat de werknemer terug kan en mag, als ze het ontslag maar vernietigt. Dan is er helemaal geen schade. De keuze om niet terug te keren na een fout ontslag is echter vaak goed te begrijpen. Juridisch is terugkeer mogelijk, maar feitelijk wordt het vaak niks na zo’n ongeldig ontslag. Het onderlinge vertrouwen is weg.

De Hoge Raad oordeelt dat bij het berekenen van de vergoeding moet worden bekeken hoe lang de overeenkomst zonder het foute ontslag nog zou hebben geduurd. Dat hoeft niet per se tot aan de pensioenleeftijd te zijn. Misschien zou de werkgever op korte of iets langere termijn wél een geldige ontslagreden hebben, bijvoorbeeld een reorganisatie. Bovendien werken steeds minder mensen hun hele leven lang bij dezelfde baas. Jobhoppen raakt steeds meer in de mode.

De inschatting van de restduur van het contract is redelijk makkelijk te maken als de werknemer nog maar een korte tijd heeft te gaan tot aan zijn pensioen. Of wanneer een werknemer tussentijds wordt ontslagen uit een contract voor bepaalde tijd. Dan staat de einddatum die eigenlijk bereikt had moeten worden wel vast. Bij de kapster, op het moment van ontslag 45 jaar oud en werkzaam op een contract voor onbepaalde tijd, is dat echter niet het geval. En van zulke werknemers zijn er vast nog veel meer.

Verder overweegt de Hoge Raad dat bij de berekening mee mag wegen dat de werknemer ergens anders werk en inkomen heeft gevonden (of had kunnen vinden). Dan is de inkomensschade als gevolg van ontslag immers lager.

rsz_p1000870

Als werkgevers moeten opdraaien voor de gevolgen van een onjuist ontslag, meent de Hoge Raad dat ze daardoor voldoende daarvan kunnen worden afgeschrikt. Ze komen niet op een koopje van in hun ogen lastige werknemers af. Dat is straf genoeg. Voor het inbouwen van een punitief element in de vergoeding, om de werkgever extra te laten voelen dat hij fout bezig was, ziet de Hoge Raad geen aanleiding.

Ten slotte acht de Hoge Raad niet beslissend dat het kabinet de ontslagvergoedingen omlaag wilde brengen. Dat is in het algemeen wel zo, bij regulier ontslag, waar de werkgever een goede reden voor heeft.  De Raad heeft in de wetsgeschiedenis niet kunnen lezen dat de vergoedingen ook bij onrechtmatig ontslag ook omlaag moesten.

De beslissing van het gerechtshof wordt vernietigd. Een ander hof moet de zaak nu over gaan doen. Dat staat dus voor de uitdagende taak om de schade door het ontslag te gaan berekenen. Daarbij zal het een beredeneerde gok moeten doen over de resterende duur van de arbeidsovereenkomst zonder het onjuiste ontslag.

Wat leren we ervan?

De in de VS bekende punitive damages, schadevergoedingen met een bestraffend element, zijn in de Nederlandse rechtspraak niet erg populair. Hoewel de wetsgeschiedenis steun biedt aan de gedachte dat er met billijke vergoedingen wel gestraft zou mogen worden, schrikt de Hoge Raad er toch voor terug.

Ook maakt deze zaak weer duidelijk dat de parlementaire geschiedenis van het nieuwe ontslagrecht onduidelijk en soms zelfs ronduit verwarrend is. De Hoge Raad heeft nu eenmaal het laatste woord, maar voor de andere benadering van kantonrechter en hof is in de kamerstukken ook veel steun te vinden. Het is in die zin niet gek dat er zo radicaal anders wordt geoordeeld over een nog zo kersverse wet.

Op de beslissing van de Hoge Raad valt af te dingen dat alleen al het woord ‘billijk’ in de billijke vergoeding suggereert dat gevoelsargumenten en subjectieve inschattingen van wat redelijk is in het concrete geval daarin ook een rol moeten spelen. Hoe wordt recht gedaan aan de notie dat de ernst en aard van de fout van de werkgever moet meewegen, als er op de schadelijke gevolgen wordt gefocust? Aan de andere kant leidt de meer gevoelsmatige methode die het gerechtshof hanteerde ook niet altijd tot een meer acceptabel resultaat. In plaats van een ontslagvergoeding, kreeg de kapster een ontslagfooi.

rsz_20170703_084050[1]

Een laatste constatering is dat het berekenen van de billijke vergoeding niet erg eenvoudig is. Terwijl het nieuwe ontslagrecht het systeem juist simpeler moest maken. De rechter die een billijke vergoeding wil vaststellen, moet zich op het glibberige pad van toekomstvoorspelling gaan begeven. Hoe lang zou de overeenkomst hebben voortgeduurd zonder ontslag? Welke posten mogen er van de loonschade worden afgetrokken?

Tot nu toe toverden veel rechters juist een rond bedrag uit de hoge hoed als billijke vergoeding, zonder precies uit te leggen waar dat nu precies op was gebaseerd. “Hocus pocus pas, ik wou dat de vergoeding € 4.000 was”, is een frase die natuurlijk niet in een rechterlijke uitspraak thuis hoort. Maar zij is niet heel veel onduidelijker dan wat tot nu toe in veel uitspraken te lezen valt: “gelet op de aard en ernst van de gedragingen van de werkgever en diens financiële positie en de overige omstandigheden van het geval, is een vergoeding van € 4.000 passend.”

Er moet voor worden opgepast dat dit magisch handelen, deze tovenarij, na deze uitspraak van de Hoge Raad niet wordt ingeruild voor veredelde waarzeggerij. In  het arbeidsrecht strijden niet alleen schijn en wezen om voorrang. Praktische toepasbaarheid en precisie, ratio en rechtsgevoel, rechtsgelijkheid en rechtvaardigheid ook.

 

 

Share

Feest voor de Democratie

Vandaag, 15 maart 2017, is het weer feest voor de democratie. De verkiezingen voor de Tweede Kamer. En er valt zeker wat te kiezen. Ook wat het arbeidsrecht betreft.

rsz_20170314_151124[1]

Misschien dat het arbeidsrecht na deze verkiezingen dus flink verandert. Het is natuurlijk de vraag of dat ook zo’n feest is. Er is echter een grote kans dat er straks, na de ongetwijfeld ingewikkelde formatie, juist niets gebeurt. Bijna alle partijen hebben kritiek op het in juli 2015 nog zo feestelijk onthaalde nieuwe ontslagrecht van de  Wet werk en zekerheid. Ze zijn alleen niet zo eensgezind over de manier waarop die wet moet worden aangepast.

De ene wil meer flexwerk, de andere minder, de volgende wil flexwerk wat vaster maken. Moeten er striktere ontslaggronden komen, of moet er juist een ruime ontsnappingsclausule in de wet worden opgenomen? En hoort daar dan een hoge ontslagvergoeding bij?  Moeten die ontslagvergoedingen wel of niet omlaag voor het MKB? Krijgen flexwerkers na twee jaar een vast contract? Of vliegen ze er juist uit vlak voordat die periode is verstreken? Stimuleren bonussen goede prestaties of bevorderen ze een graaicultuur?

rsz_20170314_200458[1]
Met zo’n grote kandidatenlijst valt er veel te kiezen!
De verdeeldheid is groot. De kans op een impasse – en dat daarom veel bij het oude blijft  –  is aanwezig. Met het niet eens zo gek oude stelsel mag dan van alles en nog wat mis zijn, consensus over een beter systeem is ver te zoeken.

De toekomst van het arbeidsrecht is onzeker. Daarom vandaag een arbeidsrechtelijk verkiezingsverhaal uit het verleden. In 1947 moest de Centrale Raad van Beroep oordelen over de vraag of gaan stemmen gelijk valt te stellen met het verrichten van werkzaamheden voor de werkgever (CRvB 14 mei 1947, AB 1947, 513).

Wat was er aan de hand?

Op zichzelf is er, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, alle reden om vrije verkiezingen als een feest te beschouwen. Zelfs al is stemmen dan nog wettelijk verplicht.

rsz_20170314_150014[1]

Voor een werknemer van de Sphinx Fabriek te Maastricht loopt de verkiezingsdag echter uit op een tragedie. Zijn werkzaamheden zitten er om 3 uur ‘s middags al op. Dat biedt de gelegenheid om te gaan stemmen. Het stembureau is tot 5 uur ‘s middags open. De werknemer woont op zo’n 20 minuten lopen bij de fabriek vandaan. Het stemlokaal is heel dicht bij huis.

rsz_20170315_080840[1]

De werknemer maakt een kleine omweg om eerst te gaan stemmen. Vervolgens gaat hij door naar huis. En dan slaat het noodlot toe. Hij is inmiddels bijna thuis, maar dan overkomt hem een dodelijk ongeluk.

Hoe was het geregeld?

In 1947 gold de Ongevallenwet. Werknemers – of hun nabestaanden –  kregen schade als gevolg van bedrijfsongevallen op grond van die regeling gedeeltelijk vergoed.  De werkgever was niet aansprakelijk voor de schade, omdat deze sociale verzekering al in bescherming voorzag. Zie over de oude Ongevallenwet ook mijn blog over een struikelende Sinterklaas.

Werknemers hoefden niet aan te tonen dat hun werkgever een fout had begaan. Het was voldoende als hun ongeluk werkgerelateerd was. Een bedrijfsongeval was een ongeluk dat de werknemer in verband met die dienstbetrekking overkwam.

Art. 1 lid 1 Ongevallenwet
De werklieden in de verzekeringsplichtige bedrijven zijn volgens de bepalingen van deze wet verzekerd tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen, hun in verband met de dienstbetrekking overkomen.

Onder het begrip bedrijfsongeval vielen ook straatongevallen. Dat zijn ongelukken die de werknemer op de route tussen het werk en thuis (en omgekeerd)  waren overkomen. Het idee daarachter was dat de werknemer zich niet uit vrije keuze, maar omdat hij van en naar zijn werk moet gaan, in het verkeer begeeft. De tocht van werk naar huis v.v. houdt daarom verband met de dienstbetrekking.

De dekking op straat is wel beperkt. De werknemer moet echt onderweg zijn naar huis, of het werk. De werknemer mag niet op weg zijn naar een privé-afspraak. En moet zich in beginsel op de kortste en gebruikelijke route tussen het werk en woning bevinden. Anders kan niet langer gezegd worden dat de dienstbetrekking het noodzakelijk maakte dat hij zich bevond op die plaats op de openbare weg waar het ongeluk hem trof.

Over de vraag of een straatongeval tot de werksfeer kan worden gerekend is veel rechtspraak. En die zwabbert wel een beetje. Kleine onderbrekingen van de reis naar huis – om een krant te kopen bijvoorbeeld – zijn toegestaan. Kleine omwegen mogen ook, zeker als die de reistijd verkorten. Ook in zijn uitspraak uit 1947 overweegt de Centrale Raad dat werknemers een zekere vrijheid hebben om de meest handige route te kiezen. Vindt er onderweg echter – ik doe een greep uit de oude rechtspraak – café-bezoek, een spel schaak met een goede vriend of een ouderavond op school plaats, dan is er niet langer sprake van verzekerd woon-werkverkeer.

Wat vindt de rechter?

De rechter ziet onvoldoende verband met de dienstbetrekking. De werknemer bevond zich niet op de directe route van het werk naar huis. Hij was op weg van het stemlokaal naar huis.

Nu hebben werknemers een zekere vrijheid in het kiezen van de route, maar de omweg via het stembureau was niet noodzakelijk. Om 3 uur was de werknemer klaar en het bureau  zou tot 5 uur openblijven. Het lag op een kleine 4 minuten lopen van zijn huis. Hij hoefde dus niet per se eerst te gaan stemmen na afloop van de werkdag.

rsz_20170314_100543[1]

De rechter vindt het niet relevant dat de werknemer die fatale verkiezingsdag van de werkgever vroeger naar huis mocht om te gaan stemmen. En die tijd doorbetaald kreeg. Of dat stemmen verplicht was, geen vrije keuze. Dat alles maakt van het stemmen nog geen activiteit die samenhangt met de bedrijfsactiviteiten van de werkgever. Het  hoort in de privé-sfeer van de werknemer thuis.

Wat leren we ervan?

Zelfs in 1947 was het al lastig om het onderscheid te maken tussen privé-activiteiten en werkgerelateerde. Dat is er nadien niet makkelijker op geworden. Wanneer is de werknemer nog onderweg naar huis en wanneer is hij een andere (onverzekerde) richting ingeslagen? Met objectief getinte criteria – zoals de kortst mogelijke en gebruikelijke route – probeerde de rechter een werkbare de grens te trekken. Of die echter erg overtuigend is?

rsz_20170314_163435[1]

Een aantal partijen dat nu, 70 jaar later, aan deze verkiezingen meedoet, verlangt terug naar vroeger. Althans: ze pleiten voor herinvoering van de Ongevallenwet. Terug naar de goede oude tijd waarin werkgevers niet werden lastiggevallen met torenhoge schadeclaims en werknemers zonder ingewikkelde procedures schadeloosstelling ontvingen. Sowieso lijkt het hen beter dat werkgevers niet hoeven op te draaien voor de privé-gezondheidsproblemen van werknemers. Bijvoorbeeld: sportblessures, psychische klachten door relatieproblemen of gewrichtsklachten door overgewicht.

Natuurlijk zou de ongevallenverzekering kunnen worden beperkt tot ongelukken op de werkplek. Dan is er geen discussie over straatongevallen. Of zo’n verzekering in deze hippe tijden van thuiswerken, telewerken en steeds mobielere werknemers veel zin zou hebben is  echter de vraag.

De lotgevallen van deze stemmende werknemer illustreren dat het oude stelsel ook niet ideaal was. Zelfs in de toch wat overzichtelijkere arbeidsverhoudingen van de jaren ’40 bleek het al moeilijk om een overtuigende grens te trekken tussen werk en privé.

Een stap terug in de tijd is niet zonder meer een vooruitgang. Vroeger was geluk misschien wel heel gewoon. Ongelukken waren echter ook toen gewoon ingewikkeld.

Share

Miljoenenjacht

Onder bankiers gaat veel geld om. Ze hebben een hoog salaris. Daar komen vaak nog fikse bonussen bovenop. Bij ontslag krijgen ze niet zelden een gouden handdruk mee. De laatste jaren is er veel kritiek op bankiers. En zeker op  de riante arbeidsvoorwaarden. Klopt het wel, als bankbestuurders vrolijk mogen cashen als hun banken met belastinggeld overeind moeten worden gehouden?

rsz_20170222_090658[1]In de wet zijn er begin 2015 grenzen gesteld aan bonussen en ontslagvergoedingen voor bankiers. Voor die tijd speelde de vraag ook al of bankiers mogen worden gekort.  De ABN Amro vond het na alle overnameperikelen en de grote bankencrisis niet meer gepast om op de oude voet voort te gaan. De financiële positie was dramatisch verslechterd. De ophef in de maatschappij en de politiek over excessieve beloningen was te groot. De betrokken bankiers meenden echter: afspraak is afspraak.

De bank voerde met verschillende topbankiers rechtszaken. De kantonrechter Amsterdam deed op 7 oktober 2009 uitspraak in een van die zaken. Het gerechtshof Amsterdam kwam bijna een jaar later tot een ander oordeel.

Wat was er aan de hand?

De werknemer komt in 1986 in dienst bij de bank. Daar doorloopt hij een mooie carrière. Op enig moment wordt hij zelfs zo belangrijk dat zijn baan een Engelse naam krijgt. In 2000 wordt hij corporate executive vice president, in 2006 zelfs  senior executive vice president.

Het salaris klinkt ook als een klok: ruim 400.000 euro per jaar. Daar komt dan nog een variabele bonus bovenop: in 2006 1,25 en in 2007 2,5 miljoen euro. Daarnaast ontvangt hij ook nog aandelen, die deze bankier in 2008 voor zo’n 4,2 miljoen euro kan verkopen. Dat is na de overname van de bank door een aantal buitenlandse partijen, waaronder de Royal Bank of Scotland (RBS).  Formeel blijft de bankier in dienst bij ABN Amro, maar feitelijk gaat hij alvast namens RBS werken in een onderdeel van de bank dat uiteindelijk aan de Schotten zal worden overgedragen.

Het splitsen van de bank blijkt heel ingewikkeld. Het management moet van de toezichthouders zo veel mogelijk op zijn plaats blijven tot het zo ver is. Probleem is dat de managers niet weten of er na de splitsing nog wel een baan voor ze is. Hebben de nieuwe eigenaars ze dan nog (allemaal) nodig?

rsz_20160829_175508

Daarom wordt zoveel mogelijk zekerheid aan hen geboden. Ook aan de werknemer wordt meerdere keren gezegd hij zijn bestaande arbeidsvoorwaarden behoudt. Het oude ABN . Amro beleid inzake ontslagvergoedingen wordt nog twee jaar na de overname gehandhaafd. In een document wordt zelfs vastgelegd wat dat voor hem zou betekenen. Mocht na de definitieve splitsing van de bank blijken dat er geen goede functie beschikbaar is, dan heeft hij recht op een ontslagvergoeding van 6,25 miljoen euro. In  november 2008 blijkt dat de werknemer boventallig is. Dat betekent dat hij waarschijnlijk niet nodig zal zijn. Toch wordt hem verzocht om langer aan te blijven, omdat hij belangrijke kennis heeft. Er wordt een contract opgesteld waarin hem die 6,25 miljoen als ontslagvergoeding wordt toegezegd. Het contract wordt nooit getekend, omdat onduidelijk is of de bank zelf of RBS daartoe bevoegd is.

Eind 2008 wordt ABN Amro staatsbezit. De splitsing gaat toch niet door. Wel blijkt dat er voor de werknemer geen functie meer is weggelegd in deze nieuwe ‘nationale’ bank.

Begin 2009 volgt ontslag, onder toekenning van een vergoeding van 2,5  miljoen euro. Op aanwijzing van het Ministerie van Financiën, de nieuwe grootaandeelhouder, heeft de bank zijn vertrekregelingen met ingang van 1 januari 2009 versoberd. Omdat het ontslag na die datum valt, wordt deze nieuwe regeling op hem toegepast.

De bankier houdt vol dat afspraak afspraak is. Hij eist betaling van de oude ontslagvergoeding.

Dit gaat te ver!

Na veel wikken en wegen komt de kantonrechter tot de conclusie dat de werknemer in beginsel aanspraak heeft op het oude bedrag. Dat is weliswaar niet uitdrukkelijk overeengekomen, maar de werknemer mocht vertrouwen op de toezeggingen die hem na de overname zijn gedaan. Ook al zijn die eigenlijk van een ander (RBS) afkomstig en niet van de bank zelf.

In beginsel is echter wat anders dan altijd. De rechter wijst erpp dat de bank inmiddels met miljardenverliezen te maken heeft. De staat heeft voorwaarden verbonden aan financiële steun, onder meer het aanpakken van beloningen. In de maatschappij valt er ook veel kritiek te horen op de torenhoge bankiersbeloningen. Gelet op zijn hoge positie wist de werknemer ook dat er binnen de bank al een discussie liep over de toelaatbaarheid van zulke hoge exit-premies. En dat de Raad van Commissarissen van de ABN Amro dit soort afspraken eind 2008 zeker niet meer zou hebben goedgekeurd.

255 nachtdiensten: KASSA!
Bij de bank ging het om iets hogere bedragen…

Daarom vindt de rechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de werknemer zich op de oude afspraak blijft beroepen.  Omdat de eis van de werknemer apert onredelijk is, moet hij worden afgewezen. Daar komt dan nog eens bij, dat de werknemer niet heeft uitgelegd waarom hij meer dan 2,5 miljoen euro schade zou lijden door het ontslag. De rechter vindt het niet aannemelijk dat hij niet ergens anders een (even) goed betaalde baan zou kunnen vinden.

Art. 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek
Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

 Maar dit gaat pas te ver!

Ook het gerechtshof trekt een duidelijke streep: dit gaat te ver. Maar dan niet de miljoenenvergoeding voor de bankier. Het ingrijpen daarin door de bank en de rechter, dat gaat pas te ver.  De redelijkheid en billijkheid eisen nu juist dat afspraken worden nagekomen. Trouw aan het gegeven woord staat voor het hof voorop.

Volgens het hof hoeft de bankier niet uit te leggen waarom hij al die miljoenen nodig heeft. De bank moet maar aantonen dat die betaling écht niet kan.

De door de bank genoemde redenen vindt het hof onvoldoende. Er worden dan wel grote verliezen geleden, maar daarmee is niet gezegd het geld echt op is. De bank kan wel betalen, maar wil dat niet meer.  Verder is niet gebleken dat de staatssteun acuut zou worden ingetrokken als de bank deze hoge ontslagvergoeding uitbetaalt. In tegendeel: vanuit het Ministerie is juist verklaard dat bestaande afspraken gerespecteerd zouden  moeten worden.

Dat er in de maatschappij anders wordt gedacht over miljoenenbeloningen aan bestuurders van falende banken wil het hof wel geloven. En op zich kan het de wens tot versobering heel goed volgen. Een wijziging voor de toekomst is dan ook zeker niet uitgesloten.

rsz_20170222_084158[1]Het hof vindt het echter niet eerlijk om de rekening van de gewijzigde inzichten aan deze  werknemer te presenteren. De bank heeft de oude regeling immers zelf bedacht en toegepast. Zou een grote professionele organisatie die achteraf bezien schunnige arbeidsvoorwaarden opstelt, mogen profiteren van een ander maatschappelijk klimaat. Of moet de bank de financiële en publicitaire rekening maar zelf betalen? Waar twee shady deals sluiten, hebben er twee schuld, is de sterke suggestie. Het hof acht het gepaster om in dat geval de bank en niet de werknemer daar de consequenties van te laten dragen.

Het hof vindt ook van belang dat er expliciete toezeggingen zijn gedaan om de werknemer in de onzekere overgangsperiode te behouden. De werknemer heeft zich aan zijn deel van de deal gehouden. Nu moet de bank dat ook maar doen. Zij mag niet achteraf de prijs aanpassen voor de prestatie die de werknemer al geleverd heeft.

Wat leren we ervan?

De rechter is zeer, zeer terughouden met het ingrijpen in beloningsafspraken. Ook als het om enorm hoge bedragen gaat. Waarvan je je kunt afvragen of die wel fatsoenlijk zijn, en of de werknemer die eigenlijk wel nodig heeft.  Afspraak is afspraak en het gegeven woord bindt. Dát vindt de rechter getuigen van fatsoen.

Wat ook opvalt, dat de rechter zich onthoudt van een oordeel over het fatsoensgehalte van de afspraken. Heel Nederland vindt daar wat van, maar voor de rechter is dat nu eenmaal een zaak tussen werkgever en werknemer. Als zij een miljoenenvergoeding prima vinden, dan is dat maar zo.

En misschien was die afspraak dan wel niet helemaal 100% citroentjesfris. Dat geeft de bank nog geen recht op een miljoenenkorting, als dat haar achteraf beter uitkomt. Ze heeft nu eenmaal willens en wetens bepaalde toezeggingen gedaan.

Het arbeidsrecht beschermt niet alleen Jan met de Pet, maar ook ik krijtstreep gehulde bankiers. Zelfs als ze al miljoenen schaapjes op het droge hebben.

Share

Bloemetjes buiten zetten

Valentijnsdag is niet in de laatste plaats een feestdag voor bloemisten. Het feest der liefde heeft wel een aantal commerciële kantjes. Gelukkig maar dat uit de rechtspraak blijkt dat óók onder bloemenhandelaars de liefde heftig toe kan slaan.

rsz_20160630_0958021

De kantonrechter Amsterdam oordeelde op 26 april 2001 (JAR 2001/101)  over een werknemer die zijn liefde uitte in, hoe zeg je dat netjes, bloemrijk proza. Dat is tot daar aan toe, maar het gebeurde met de computer van de werkgever. Onder werktijd.

Wat was er aan de hand?

De werknemer werkt enige jaren bij een bloemenhandelaar. Dat gaat allemaal heel goed. Tot bij de werknemer de vlam in de pan slaat. Hij krijgt een nieuwe vlam. En dat gaat  zijn leven nogal beheersen.

Op het werk kan de werknemer niet altijd de aandacht bij de zaken houden. Als hij al aan bloemen denkt, dan zijn het vast romantische boeketten vol rode rozen. In de tijd van de baas schrijft hij verschillende e-mails aan zijn geliefde. Die laten heel weinig aan de verbeelding over, overigens.

rsz_20170212_195835[1]In een van zijn berichten klaagt de werknemer dat hij allemaal saaie besprekingen heeft. En dat hij veel, veel liever bij haar zou zijn.

Misschien is de werknemer een beetje een opschepper. Of is hij heel erg bezig met zijn nieuwe liefde. Wat de reden ook is, hij laat de berichten aan een paar collega’s lezen. En vertelt met smaak over zijn romantische avonturen.

Of zijn geliefde dat allemaal heel erg leuk vond, vermeldt de historie niet. Laten we het maar hopen, op deze 14e februari. De werkgever raakt via de collega’s echter ook op de hoogte. En die is in ieder geval niet zo blij. De werknemer had zijn liefdesleven, hoe opwindend ook, privé moeten houden. En al dat gemail onder werktijd is natuurlijk volstrekt uit den boze.

Eruit Romeo!

De werkgever stapt naar de rechter. Hij wil de arbeidsovereenkomst met de werknemer laten ontbinden. De werkgever wijst nog op de in het bedrijf geldende gedragscode. Daarin is het versturen van privé-mails uitdrukkelijk verboden. Verder heeft de werkgever aanstoot genomen aan de volgens hem pornografische inhoud van deze berichtjes.

De rechter neemt het allemaal wat minder hoog op. Ook op het werk hebben werknemers het recht om privé-contacten met de buitenwereld te onderhouden. Zelfs wanneer de werkgever dat expliciet verbiedt. Werkgevers moeten accepteren dat hun werknemers een privé-leven hebben. Ze moeten daar, ook tussen 9 en 5, enige ruimte voor krijgen.

rsz_20170212_200106[1]Natuurlijk moet dat binnen zekere grenzen blijven. De rechter meent dat die met een berichtje of 5, 6 zeker niet zijn overschreden. Dat de werknemer daarin zijn liefde op weinig subtiele wijze uitspreekt, acht de rechter niet relevant. Met de inhoud van de correspondentie heeft de werkgever niets, maar dan ook niets te maken.

Wél zat de werknemer fout door dit alles te delen met de collega’s. De rechter oordeelt dat ontslag mogelijk zou zijn geweest als de werknemer zijn ondergeschikten met zijn hete mails zou hebben lastiggevallen. De ontboezemingen van de werknemer bleven echter beperkt tot de directe collega’s met wie hij een kantoorruimte deelde. Net als hij, waren het handelaars, die in dezelfde positie zaten. Bovendien heerste er onder hen een zekere macho-cultuur. Ze zijn blijkbaar wel wat gewend en kunnen tegen een stootje.

Al met al heeft het werk te weinig geleden onder de liefdesavonturen van de werknemer. Ook de collega’s  hebben er geen last van gehad. Daar komt dan nog bij dat de werknemer al weer enige jaren in dienst is en verder goed heeft gefunctioneerd. De rechter wijst het ontslagverzoek van de werkgever af.

Wat leren we ervan?

Op het werk mogen werknemers contact met de buitenwereld onderhouden. De werkgever mag het aangaan en onderhouden van relaties met derden niet compleet verbieden. Gedragscodes en huisregels die dat wel doen, zijn niet (volledig) bindend. Het fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer geldt ook op de werkvloer.

Uiteraard zijn er grenzen. Die zijn met het versturen van een handjevol mails over een wat langere periode echter bij lange na niet overschreden. De vraag of de werkgever die berichten allemaal even smaakvol vindt, is al helemaal niet aan de orde. Aan wie en op welke manier een werknemer zijn liefde verklaart, is geen zaak van de werkgever. De werkgever mag zich meer in het algemeen niet met de inhoud van de privé-communicatie van de werknemer bemoeien.

Liefde overwint alles. In ieder geval de huisregels van de baas.

Share